ECLI:NL:CRVB:2018:4061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke was toegekend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Echter, appellante was van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen aanwijzing dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen door de wetgever is beoogd. De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, komen overeen met die in eerdere zaken, en de Raad ziet geen aanleiding om anders te oordelen. Daarom bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank.