ECLI:NL:CRVB:2018:4070
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke was toegekend op basis van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet. Appellant betwistte de hoogte van de toeslag van € 50,- en stelde dat deze niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente. Hij voerde aan dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was, vooral voor gezinnen met kinderen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 december 2018 geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad concludeert dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvorm noodzakelijk is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, waardoor de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.