ECLI:NL:CRVB:2018:4080
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor een individuele inkomenstoeslag, die aanvankelijk door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Na bezwaar werd de toeslag alsnog toegekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming is met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig is.
De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de langdurigheidstoeslag in de Wet werk en bijstand. De Raad concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvorm noodzakelijk is. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin deze kwesties zijn behandeld en komt tot de conclusie dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, met J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2018.