ECLI:NL:CRVB:2018:4103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening van Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de toekenning van een individuele inkomenstoeslag aan appellante, die deze had aangevraagd op 24 mei 2016. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 1 september 2016 een besluit genomen om de toeslag toe te kennen, maar dit besluit werd later in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming is met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam. Zij betoogde dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig is, vooral voor gehuwden met kinderen. De Raad voor de Rechtspraak heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat er geen wettelijke basis is voor een minimum- of maximumhoogte van de toeslag en dat differentiatie op basis van leefvorm niet is beoogd door de wetgever.
De Raad concludeert dat de argumenten van appellante niet nieuw zijn en dat de eerdere uitspraken voldoende onderbouwing bieden voor de bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad bevestigt dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen de toetsing aan het algemeen verbindende voorschrift kan doorstaan. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.