ECLI:NL:CRVB:2018:4109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke was toegekend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Echter, de appellant was van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de Verordening individuele inkomenstoeslag niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen aanwijzing dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen door de wetgever is beoogd. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet anders zijn dan de eerder door betrokkenen in andere uitspraken aangevoerde gronden. De Raad heeft de eerdere uitspraken als referentie gebruikt en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding is om anders te oordelen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.