ECLI:NL:CRVB:2018:4119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag op basis van referteperiode en inkomen
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.K. Ramdas, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 24 november 2017 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. Het college had de aanvraag van appellant voor een individuele inkomenstoeslag afgewezen, omdat appellant niet in de gehele referteperiode van vijf jaar voorafgaand aan 1 januari 2016 een laag inkomen had. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 13 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Raad heeft vastgesteld dat de referteperiode van vijf jaar, zoals neergelegd in de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016, niet onrechtmatig is. De Raad oordeelde dat het aan appellant is om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de vereisten voor de individuele inkomenstoeslag. Appellant heeft echter niet kunnen aantonen dat zijn inkomen in de referteperiode onder de bijstandsnorm lag. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin dezelfde beroepsgronden zijn behandeld en bevestigde dat het college voldoende gemotiveerd had dat appellant in de referteperiode een hoger inkomen had dan de bijstandsnorm.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 december 2018.