ECLI:NL:CRVB:2018:4128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
17/8277 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van functioneringstraject bij gemeente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, werkzaam bij een rechtsvoorganger van de gemeente, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat de brief van het college geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet op rechtsgevolg was gericht. De appellant had eerder te horen gekregen dat zijn functioneren niet naar behoren was en dat hij een functioneringstraject zou ingaan. Na evaluatie van dit traject had het college besloten om geen formeel besluit te nemen over het functioneren van de appellant, wat leidde tot het indienen van bezwaar door de appellant. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de beslissing om een functioneringstraject in gang te zetten niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is zoals bedoeld in de Awb. De Raad bevestigde dat de brief van het college enkel informatief was en geen rechtsgevolgen had voor de appellant. De Raad concludeerde dat het college niet verplicht was om een besluit te nemen over het functioneren van de appellant, en dat de stelling van de appellant dat er sprake was van een weigering om een besluit te nemen, niet kon worden gevolgd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.8277 AW

Datum uitspraak: 13 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 november 2017, 16/5817 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R. Hoendermis hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. P.M.L. van de Schot-Schröder, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoendermis. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat, en G. Wimmers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1977 werkzaam bij een rechtsvoorganger van de gemeente
[gemeente] , laatstelijk als [functie] van het team [team] .
1.2.
Op 12 oktober 2015 heeft appellant van zijn leidinggevende te horen gekregen dat hij niet tevreden is met het functioneren van appellant en dat hij appellant niet in staat acht zijn taken naar behoren uit te voeren. In de bijlage van een e-mail van 26 november 2015 heeft de leidinggevende nader toegelicht waarom hij niet tevreden is over het functioneren van appellant. Bij brief van 28 januari 2016 is appellant geïnformeerd dat hij de kans krijgt om door middel van een functioneringstraject te komen tot normaal goede functievervulling. Hij behoudt zijn eigen functie en zal werkzaamheden verrichten die tot die functie behoren. Bij brief van 4 februari 2016 is appellant geïnformeerd dat het traject zal duren van 1 februari 2016 tot 1 mei 2016. Bij brief van 21 maart 2016 heeft het college de duur van het functioneringstraject verlengd tot 1 januari 2017 vanwege (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van appellant.
1.3.
Bij brief van 7 juni 2016 heeft appellant het college verzocht om formele besluitvorming over zijn functioneren tot medio oktober 2015. Bij brief van 20 juni 2016 heeft het college te kennen gegeven eerst de evaluatie van het functioneringstraject af te willen wachten. Wanneer uit de evaluatie blijkt dat geen sprake is van normaal goede functievervulling zal het college een besluit nemen ten aanzien van het functioneren van appellant. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief.
1.4.
Bij besluit van 30 november 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is de brief van 20 juni 2016 geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief bevat slechts een herhaling van wat reeds omtrent het ingezette verbetertraject is afgesproken. De inhoud is niet gericht op enig rechtsgevolg, maar schetst slechts de procedurele stappen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat een beslissing om een functioneringstraject in gang te zetten niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb of een andere handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Het is een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 24 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD0977.
4.2.
De brief van 20 juni 2016 informeert appellant dat een (formeel) besluit ten aanzien van zijn functioneren slechts wordt genomen indien uit de evaluatie van het functioneringstraject blijkt dat geen sprake is van normaal goede functievervulling. Daarmee wordt de rechtspositie van appellant niet aangetast, waaruit volgt dat de brief niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
4.3.
Appellant wordt evenmin in zijn stelling gevolgd dat de brief van 20 juni 2016 moet worden gezien als een weigering om een besluit te nemen op grond van artikel 6:2 van de Awb. Er is sprake van een weigering als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb indien het college gehouden was een besluit te nemen. Ter zitting van de Raad is vastgesteld dat er in 2015 gewerkt werd volgens de Regeling IWP en IWP-gesprekken (Regeling IWP). De Regeling IWP gaat ervan uit dat de ambtenaar aan de hand van het IWP-formulier voor ieder kalenderjaar een jaarplan maakt en dat met de leidinggevende bespreekt. De voortgang wordt besproken in een IWP-gesprek; tegen een vastgesteld IWP-gesprek is bezwaar mogelijk. Noch de Regeling IWP noch de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) verplichten het college om een besluit te nemen over het functioneren van een ambtenaar, ook niet wanneer deze daarom vraagt of indien het college voornemens is een functioneringstraject te starten. Nu het college in de gegeven situatie niet gehouden was om een besluit te nemen over het functioneren van appellant, mist artikel 6:2 van de Awb toepassing.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) F. Demiroğlu

JL