ECLI:NL:CRVB:2018:4133

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
16/6189 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en psychische problematiek in het kader van de WIA

Op 18 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die als schoonmaakster heeft gewerkt, is sinds 26 maart 2008 uitgevallen door psychische klachten. In 2010 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%, maar na een herbeoordeling in 2015 werd dit percentage verlaagd naar 42,10%. In een daaropvolgende beslissing op bezwaar in 2015 werd haar arbeidsongeschiktheid verder vastgesteld op 39,42%. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rapporten van de verzekeringsartsen gaven aan dat het onderzoek was gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek en informatie van de behandelend psychiater. De psychiater D. Straatsburg concludeerde dat appellante lijdt aan een matig ernstige, chronische depressieve stoornis, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep vond geen reden om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen. Appellante voerde aan dat haar behandelend specialist niet was geraadpleegd en dat zij bereid was om gekeurd te worden door een onafhankelijke deskundige, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordelingen in twijfel trokken.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6189 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 augustus 2016, 15/5595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot appellante]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster. Op 26 maart 2008 is zij uitgevallen wegens psychische klachten. Bij besluit van 13 april 2010 is vastgesteld dat appellante met ingang van 24 maart 2010 recht heeft op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Deze uitkering is op 24 januari 2012 omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Na een herbeoordeling in 2014 op verzoek van de werkgever heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2015 aan appellante meegedeeld dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 42,10%.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 25 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit 28 januari 2015 ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 39,42%. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De rechtbank heeft mede gelet op de bevindingen en conclusies van psychiater D. Straatsburg in het rapport van 30 maart 2016 geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Voldoende gemotiveerd is dat de voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij vanwege haar psychische klachten niet in staat is om te werken. Zij is het er niet mee eens dat het bestreden besluit tot stand is gekomen zonder haar behandelend specialist te raadplegen. In hoger beroep heeft appellante een verklaring van psychiater H. Loen van 26 oktober 2014 (lees: 2015) overgelegd en heeft zij verklaard dat zij bereid is om gekeurd te worden door een onafhankelijke deskundige arts.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de waardering van de psychische problematiek van appellante.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de beoordeling van de verzekeringsartsen. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek en informatie van de behandelend psychiater. Tijdens de beroepsprocedure heeft psychiater Straatsburg op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een expertise verricht. Straatsburg heeft geconcludeerd dat er bij appellante sprake is van een depressieve stoornis matig ernstig, chronisch van aard. De behandeling van de depressie is onvoldoende intensief verlopen en de medicatie die appellante gebruikt is te laag gedoseerd. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat er geen aanleiding is om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarin beperkingen zijn aangenomen in verband met depressie, aan te passen omdat de bevindingen van Straatsburg overeenkomen met die van de primaire verzekeringsarts. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die twijfel wekken aan de juistheid van de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 30 september 2014. De brief van psychiater Loen geeft over de datum in geding geen ander beeld. Er is dan ook geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geduide functies onderschreven.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 december 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W.M. Swinkels

JL