ECLI:NL:CRVB:2018:4139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
17-5525 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandartskosten en de beoordeling van zeer dringende redenen

Op 11 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2017. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De appellant had op 5 oktober 2016 bijzondere bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen op 10 november 2016. Het college handhaafde deze afwijzing na bezwaar op 23 januari 2017, met als argument dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden aangemerkt voor tandheelkundige zorg.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de Zvw in beginsel een toereikende en passende voorziening is voor tandheelkundige kosten en dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van deze regel. De appellant stelde dat er geen passende voorziening was en dat er zeer dringende redenen waren voor bijstandsverlening, maar de Raad oordeelde dat de door de appellant gewenste behandeling niet medisch noodzakelijk was en dat er geen acute noodsituatie was die niet op andere wijze kon worden verholpen.

De uitspraak benadrukt dat de wens om een behandeling te ondergaan niet gelijkstaat aan zeer dringende redenen in de zin van de Participatiewet (PW). De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5525 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2017, 17/809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 11 december 2018
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: M.A.E. Lageweg
Ter zitting zijn verschenen: appellant, bijgestaan door mr. M.P. de Witte, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant heeft op 5 oktober 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van tandheelkundige zorg. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 10 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 januari 2017 (bestreden besluit), afgewezen omdat voor de kosten van tandheelkundige hulp de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een aan de Participatiewet (PW) voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden aangemerkt. Er is geen sprake van zeer dringende redenen om in afwijking daarvan toch bijzondere bijstand te verlenen. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De beroepsgronden van appellant laten zich zo samenvatten dat geen sprake is van een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening en dat er zeer dringende redenen zijn om bijzondere bijstand te verlenen.
De beroepsgrond dat geen sprake is van een aan de PW voorliggende voorziening die passend en toereikend is, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak is de Zvw voor tandheelkundige kosten in beginsel een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening
(zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3415). Hier is niet in geschil dat de door appellant gewenste tandheelkundige behandeling geen medische noodzakelijk behandeling is. Indien deze zorg als niet noodzakelijk kan worden aangemerkt, staat artikel 15 van de PW in de weg aan verlening van bijstand.
De beroepsgrond dat sprake is van zeer dringende redenen om bijzondere bijstand te verlenen, slaagt ook niet. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de PW is enkel sprake bij een acute noodsituatie, waarbij de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Vaststaat dat geen sprake is van een medisch noodzakelijke behandeling. De wens om de behandeling te ondergaan is invoelbaar, maar geen zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de PW.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt .
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M.A.E. Lageweg (getekend) G.M.G. Hink
md