ECLI:NL:CRVB:2018:4214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
16/4809 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor voorbeeldfuncties

Op 18 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder als verkoopster en later als schoonmaakster en postsorteerder heeft gewerkt, was sinds 23 oktober 2008 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv had in 2010 vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, maar na een periode van ziekte en onderzoek werd haar in 2015 een WIA-uitkering toegekend. Deze uitkering werd echter in 2015 beëindigd, omdat er volgens het Uwv geen sprake meer was van loonverlies en appellante weer benutbare mogelijkheden had. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij verdergaand beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat er geen benutbare mogelijkheden voor haar waren. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de informatie van de behandelend sector adequaat was meegewogen. De Raad bevestigde dat appellante niet langer voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties medisch geschikt waren. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4809 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 juni 2016, 15/4637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Wernik, advocaat, hoger beroep ingesteld en informatie van behandelend artsen aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 augustus 2016 ingediend.
Nadien heeft appellante informatie van PsyQ aan de Raad gezonden. Hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 23 oktober 2018 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Voor appellante is verschenen mr. Wernik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als verkoopster. Zij is op 23 oktober 2008 uitgevallen in verband met psychische klachten. Bij besluit van 3 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 21 oktober 2010 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
1.2.
Nadien heeft appellante gewerkt als schoonmaakster en postsorteerder. Voor deze werkzaamheden heeft appellante zich respectievelijk op 22 maart 2012 en 15 maart 2012 ziek gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is bij besluit van
15 april 2014 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 15 maart 2012 vastgesteld op minder dan 35%. Van 24 september 2012 tot 24 januari 2013 heeft appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg gehad. Op 24 januari 2013 heeft appellante zich ziek gemeld omdat haar klachten waren verergerd.
1.3.
Bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 26 maart 2015 is vastgesteld dat appellante vanaf 24 januari 2013 niet over benutbare mogelijkheden beschikte. Bij besluit van
28 april 2015 is aan appellante met ingang van 24 januari 2013 een WIA-uitkering toegekend.
1.4.
Bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 26 maart 2015 is tevens vastgesteld dat er op dat moment wel benutbare mogelijkheden waren. Deze zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 maart 2015. Na arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat er geen sprake meer is van loonverlies. Bij besluit van 28 april 2015 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar WIA-uitkering met ingang van 29 juni 2015 wordt beëindigd.
1.5.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 april 2015 is bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat zij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Zij stelt zich op het standpunt dat, omdat zij niet in staat is om zelfstandig te functioneren, er geen benutbare mogelijkheden zijn voor het verrichten van arbeid. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante informatie van behandelend artsen aan de Raad gezonden. Verder heeft appellante er op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een expertise heeft laten verrichten door psychiater W.M.J. Hassing. Deze arts heeft gerapporteerd dat zij niet in staat was het onderzoek uit te voeren. Appellante acht het onbegrijpelijk en onzorgvuldig dat het Uwv in eerste instantie een expertise noodzakelijk achtte en deze niet daadwerkelijk heeft laten verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in de beoordeling meegewogen.
4.2.
Appellante claimt volledig arbeidsongeschikt te zijn als gevolg van de klachten van depressie en PTSS. Bij de beoordeling per 24 januari 2013 werd appellante niet belastbaar geacht omdat er op dat moment sprake was van sterk wisselende mogelijkheden. Bij de herbeoordeling in 2015 bleek dat de medische situatie meer stabiel was. Er is nog wel sprake van forse psychische klachten maar niet meer zodanig dat benutbare mogelijkheden ontbreken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de heroverweging informatie van het psychotrauma diagnose centrum van 23 maart 2015 betrokken. Op basis van deze informatie en de bevindingen bij het spreekuur, heeft deze arts geconcludeerd dat appellante niet langer voldoet aan de criteria van de Standaard Geen Benutbare Mogelijkheden en dat met de klachten als gevolg van depressie en PTSS in de FML voldoende rekening is gehouden. De in hoger beroep overgelegde stukken bevatten, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt in de rapporten van 15 augustus 2016 en
23 oktober 2018, geen nieuwe gegevens met betrekking tot de situatie van appellante op de datum die hier in geding is. De conclusie dat er geen aanleiding is om het over de belastbaarheid ingenomen standpunt te wijzigen wordt dan ook onderschreven.
4.3.
Ook het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen noodzaak was om een nieuwe psychiatrische expertise aan te vragen omdat er geen aanwijzingen waren voor een ernstig psychiatrisch beeld wordt onderschreven. In reactie op de in hoger beroep door appellante ingediende gegevens, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de psychiatrische expertise destijds werd aangevraagd omdat er onduidelijkheid was over de diagnostiek. Aangezien later medische informatie beschikbaar kwam die voldoende duidelijkheid gaf over de diagnose en de ernst van het beeld, was er geen noodzaak om nogmaals een expertise aan te vragen.
4.4.
Ten aanzien van de medische geschiktheid van de geselecteerde functies zijn geen beroepsgronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML van 26 maart 2015 zijn de geselecteerde voorbeeldfuncties voor appellante in medisch opzicht geschikt te achten.
4.5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 december 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W.M. Swinkels

JL