ECLI:NL:CRVB:2018:4220
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid
Op 18 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als kok werkte, had zich op 9 september 2011 ziek gemeld vanwege pijn- en psychische klachten. Hij ontving tot 6 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Hierdoor werd zijn WIA-uitkering per 1 september 2015 beëindigd. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, stellende dat zijn medische beperkingen door het Uwv waren onderschat.
De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen van appellant correct had vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom het beroep niet slaagde. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen twijfel bestond aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 18 december 2018.