ECLI:NL:CRVB:2018:4220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
16/4716 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid

Op 18 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder als kok werkte, had zich op 9 september 2011 ziek gemeld vanwege pijn- en psychische klachten. Hij ontving tot 6 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Hierdoor werd zijn WIA-uitkering per 1 september 2015 beëindigd. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, stellende dat zijn medische beperkingen door het Uwv waren onderschat.

De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen van appellant correct had vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom het beroep niet slaagde. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen twijfel bestond aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 18 december 2018.

Uitspraak

16.4716 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 juni 2016, 15/3235 en 15/3691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.C. Breuls, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog medische stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kok. Appellant heeft zich op
9 september 2011 ziek gemeld wegens pijnklachten en psychische klachten. Met ingang van
6 september 2013 is aan appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is toegekend tot
6 januari 2015.
1.2.
Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat in verband met de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering per 6 januari 2015, appellant met ingang van deze laatste datum recht heeft op een loonaanvullingsuitkering.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
1 september 2015 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Op basis van een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 3 juli 2015 heeft het Uwv het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA met ingang van 1 september 2015 beëindigd.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat hij appellant had onderzocht, op
15 oktober 2015 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. Op basis van deze aangepaste FML is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat de voorbeeldfuncties nog steeds geschikt zijn voor appellant. Gelet hierop heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 juli 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de medische beperkingen van appellant juist vastgesteld en is er, nu appellant zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen niet met medische informatie heeft onderbouwd, geen aanleiding voor twijfel aan de FML van 15 oktober 2015. Uitgaande van de juistheid van deze FML moet appellant in staat worden geacht de voorbeeldfuncties te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft gewezen op verschillende lichamelijke en psychische klachten. Hij heeft deze klachten al jaren en acht het onbegrijpelijk dat hij weer in staat wordt geacht om te werken, terwijl er geen sprake is van vermindering van zijn klachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de WIA-uitkering van appellant terecht per
1 september 2015 is beëindigd.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom het beroep niet slaagt. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand zijn gekomen, gelet op de wijze waarop onderzoek is verricht en omdat de aanwezige informatie van de behandelend sector daarbij kenbaar is betrokken. De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd biedt geen steun voor zijn standpunt dat zijn beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat. De brief van revalidatiearts
drs. R.H.F. Haenen van 1 oktober 2012 was bekend bij het Uwv en deze informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen in de beoordeling. De brief van reumatoloog drs. H. Hulsmans van 29 november 2016 ziet niet op de situatie van appellant op de datum in geding.
4.3.
Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 december 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W.M. Swinkels

RB