ECLI:NL:CRVB:2018:49
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 10 december 2012 ziek meldde met voornamelijk psychische klachten. Appellant heeft op 2 september 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA, waarop het Uwv op 22 oktober 2014 heeft vastgesteld dat hij recht heeft op een loongerelateerde uitkering. In een later besluit van 25 februari 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar vastgesteld dat de beperkingen niet duurzaam zijn. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat er op medische gronden sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat er ook een verwachting is van verbetering van de functionele mogelijkheden van appellant.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat de medische situatie van appellant binnen een jaar zou kunnen verbeteren, mits hij meewerkt aan behandeling. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat het standpunt van het Uwv niet goed gemotiveerd is. Het Uwv heeft in hoger beroep een nader rapport van de verzekeringsarts overgelegd, waarin de eerdere conclusies worden bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die de eerdere vaststellingen van het Uwv in twijfel trekt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.