ECLI:NL:CRVB:2018:49

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
16/912 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 10 december 2012 ziek meldde met voornamelijk psychische klachten. Appellant heeft op 2 september 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA, waarop het Uwv op 22 oktober 2014 heeft vastgesteld dat hij recht heeft op een loongerelateerde uitkering. In een later besluit van 25 februari 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar vastgesteld dat de beperkingen niet duurzaam zijn. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat er op medische gronden sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat er ook een verwachting is van verbetering van de functionele mogelijkheden van appellant.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat de medische situatie van appellant binnen een jaar zou kunnen verbeteren, mits hij meewerkt aan behandeling. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat het standpunt van het Uwv niet goed gemotiveerd is. Het Uwv heeft in hoger beroep een nader rapport van de verzekeringsarts overgelegd, waarin de eerdere conclusies worden bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die de eerdere vaststellingen van het Uwv in twijfel trekt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/912 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 december 2015, 15/2232 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.F. Achekar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017. Appellant (met bericht) en het Uwv zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 10 december 2012 met voornamelijk psychische klachten ziek gemeld voor zijn werk als schoonmaker van treinstellen. Op 2 september 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
8 december 2014 recht heeft op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.3.
Bij besluit van 25 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 oktober 2014 onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 februari 2015 gegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek, het verhandelde op de hoorzitting en de in bezwaar overgelegde nadere informatie van de behandelend psychiater, vastgesteld dat de psychische klachten van appellant per einde wachttijd dermate zijn toegenomen dat bij appellant op medische gronden sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat de beperkingen niet duurzaam zijn. Zij verwijst daarbij naar de informatie van de behandelend psychiater, waaruit blijkt dat appellant niet is uitbehandeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht dan ook het eerst komende jaar verbeteringen van de functionele mogelijkheden van appellant. Zij heeft de door haar vastgestelde beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
18 februari 2015. Appellant is met ingang van 8 december 2014 alsnog in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich toespitst op de vraag of appellant per 8 december 2014 niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is, in welk geval appellant recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van de toegekende WGA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van
18 februari 2015 en 14 juli 2015 afdoende gemotiveerd dat niet valt uit te sluiten dat de medische situatie binnen een jaar zal verbeteren en de belastbaarheid zal toenemen als appellant meewerkt aan een behandeling. Het standpunt van appellant dat in de praktijk geen verbetering heeft plaatsgevonden, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat appellant dit niet heeft onderbouwd met medische gegevens. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat de duur en de aard van de klachten van appellant op zichzelf onvoldoende zijn voor de conclusie dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie zijn beroepsgronden herhaald en aangevoerd dat het standpunt van het Uwv gebrekkig is gemotiveerd, onzorgvuldig is voorbereid en niet op enige medische grondslag berust. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij de inschatting van de toekomstige ontwikkeling van de arbeidsbeperkingen zeer summier te werk gegaan. Intussen is ruim een jaar verstreken, maar van enige (verwachte) verbetering is niet gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen concrete inschatting gemaakt van de kans op herstel van appellant in de eerste ter beoordeling voorliggende periode. Van een concrete afweging van de feiten en omstandigheden van appellant is geen sprake geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft enkel de ernstige diagnose van appellant ongefundeerd in twijfel getrokken.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar van
9 mei 2016 overgelegd en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich ook in hoger beroep toe op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant duurzaam is, zodat hij recht heeft op een IVA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
In de uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) is overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die hiertoe hebben geleid, worden onderschreven. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie in het geding gebracht die aanleiding geeft tot twijfel aan de vaststelling van het Uwv wat betreft de verwachting dat de functionele mogelijkheden van appellant zouden toenemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep in haar rapport van 9 mei 2016 nog te kennen gegeven dat appellant sinds februari 2015 niet meer onder behandeling bij de GGZ staat en ook niet naar de geplande dagbesteding gaat. Door niet mee te werken aan behandeling is objectivering van de ernst van zijn situatie niet mogelijk noch kan vastgesteld worden of zijn psychische toestand verbeterd is.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2018.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) N. Veenstra

OS