ECLI:NL:CRVB:2018:508
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- A. Stehouwer
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de herziening van het ongehuwdenpensioen van betrokkene, die sinds 1 november 2011 AOW ontving. Appellant, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, stelde dat betrokkene vanaf 20 mei 2015 een gezamenlijke huishouding voerde met [X], wat leidde tot de herziening van het pensioen en een terugvordering van € 1.730,28. Betrokkene betwistte deze claim en stelde dat er sprake was van een zakelijke kostgangersrelatie.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen gezamenlijke huishouding was, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot een andere conclusie. De Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden, waaronder de wijze van samenleven en de wederzijdse zorg, duiden op een gezamenlijke huishouding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarmee de herziening van het pensioen onterecht werd bevonden.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en de rol van wederzijdse zorg in deze context. De Raad concludeerde dat de relatie tussen betrokkene en [X] niet als zakelijk kon worden gekarakteriseerd, maar eerder als een gezamenlijke huishouding, wat gevolgen heeft voor de AOW-uitkering van betrokkene.