ECLI:NL:CRVB:2018:54
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat zij op de datum in geding, 19 november 2014, minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten, ondersteund door een brief van Cirya GGZ B.V. van 26 november 2015.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische beperkingen van appellante niet had onderschat. De Raad concludeerde dat de in hoger beroep overgelegde brief van Cirya geen nieuwe informatie bood die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts zou ondermijnen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat er op de datum in geding geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank had bovendien terecht de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven, waarbij de geschiktheid van de functies die aan appellante waren voorgehouden, niet in twijfel werd getrokken, ondanks haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.