ECLI:NL:CRVB:2018:591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
16-5576 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding huishoudelijke hulp op basis van medische noodzaak

Op 1 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen appellant, vertegenwoordigd door J.T. Latuhihin, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door appellant om de vergoeding voor huishoudelijke hulp uit te breiden van één naar twee dagdelen per week. Appellant, geboren in 1938, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Hij heeft psychische klachten die verband houden met zijn vervolging, maar zijn hartklachten zijn niet als zodanig erkend.

In juli 2015 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp. De Sociale verzekeringsbank heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen medische noodzaak voor de uitbreiding werd vastgesteld. De Raad heeft in zijn overwegingen het beleid van de Sociale verzekeringsbank onderschreven, dat stelt dat voor personen van 70 jaar of ouder een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp kan worden toegekend indien zij door hun medische beperkingen niet in staat zijn om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.

De Raad heeft vastgesteld dat de geneeskundig adviseurs van de Sociale verzekeringsbank, G.L.G. Kho en A.M. Ohlenschlager, geen medische noodzaak voor de uitbreiding hebben gevonden. Appellant kan lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten, zoals strijken en boodschappen doen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16.5576 WUV

Datum uitspraak: 1 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.T. Latuhihin beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 juli 2016, kenmerk BZ01931517 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de
Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Latuhihin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1938, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat zijn psychische klachten in verband staan met de ondergane vervolging. Een dergelijk verband is niet aanvaard voor de hartklachten van appellant. Aan appellant is vanaf 1 december 2011 een vergoeding toegekend voor één dagdeel huishoudelijke hulp per week.
1.2.
In juli 2015 heeft appellant verzocht de aan hem toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp uit te breiden naar een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week. Bij besluit van 11 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van een medische noodzaak voor uitbreiding van de huishoudelijke hulp. In dat verband is overwogen dat appellant in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Naar het oordeel van verweerder staan naast de hartklachten ook de jicht-, blaas- en gewrichtsklachten (artrose) van appellant niet in verband met de vervolging, maar zijn deze klachten door andere oorzaken ontstaan.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
70 jaar of ouder, zoals appellant, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen onderschreven (bijvoorbeeld in de uitspraak van 29 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2250).
2.2.
Het voorgaande brengt mee dat voor het beantwoorden van de vraag of appellant aanspraak kan maken op twee dagdelen huishoudelijke hulp niet van belang is wat de aard van de handklachten zijn en of die klachten aan de vervolging kunnen worden toegeschreven. Een causaliteitsoordeel kan achterwege worden gelaten.
2.3.
Verweerder heeft de aanvraag van appellant om advies voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts. Deze arts heeft op basis van een persoonlijk onderhoud met appellant en gegevens van onder meer de huisarts, geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor uitbreiding van het al aan appellant toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp. Het bezwaarschrift is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts
A.M. Ohlenschlager. Zij heeft het advies van Kho onderschreven. Ook Ohlenschlager ziet geen medische noodzaak voor meer dan het al eerder toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp.
2.4.
De Raad ziet geen grond anders te oordelen. Tijdens het persoonlijk onderhoud dat Kho met appellant heeft gehad zijn de (on)mogelijkheden van appellant binnen het huishouden voldoende uitgevraagd. Appellant ondervindt overduidelijk beperkingen in de handfunctie waardoor zwaar huishoudelijke werkzaamheden niet meer (goed) mogelijk zijn. Dat hij ten tijde hier van belang niet meer in staat is tot het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden is uit het onderhoud niet naar voren gekomen. Zo is appellant in staat tot strijken, wassen, de was ophangen, de vaatwasser vullen en leeghalen, maar ook het doen van boodschappen. Medische gegevens op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de mogelijkheden van appellant op het gebied van lichte huishoudelijke werkzaamheden ten tijde hier van belang zijn onderschat, zijn niet aangetroffen. Niet is gesteld en ook is niet gebleken dat bij appellant sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD