ECLI:NL:CRVB:2018:709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
16/6085 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een nieuwe aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart en intrekking van de bewonersparkeervergunning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had een nieuwe aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder, nadat zijn eerdere aanvraag was afgewezen en zijn bewonersparkeervergunning was ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op het feit dat de appellant niet meer in het bezit was van een geldige Europese gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurders. De Raad heeft vastgesteld dat het sociaal medisch advies van 25 februari 2016 voldoende informatie bevatte om te concluderen dat de appellant in 2016 in staat was om 100 meter te voet af te leggen, terwijl dit in 2015 niet het geval was. De appellant heeft geen medische stukken overgelegd die onderbouwen dat zijn situatie is verslechterd.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag terecht had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en de vergunning in te trekken. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen reden gezien om tot een ander oordeel te komen. De appellant had aangevoerd dat het sociaal medisch advies van 2016 niet overeenkwam met dat van 2015 en dat zijn medische situatie was verslechterd. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie was verslechterd en dat het college geen nader onderzoek hoefde te verrichten.

De uitspraak bevestigt dat de Centrale Raad van Beroep de eerdere beslissing van de rechtbank heeft bekrachtigd, waarbij de afwijzing van de aanvraag en de intrekking van de vergunning zijn gehandhaafd. Er zijn geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten was.

Uitspraak

16.6085 BABW, 16/6086 BABW

Datum uitspraak: 7 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 september 2016, 16/4291 en 16/4387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
De Afdeling heeft het hoger beroep doorgezonden naar de Raad.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Blankenstein.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 12 februari 2015 aan appellant een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder toegekend voor de duur van een jaar. Hieraan heeft het college het sociaal medisch advies van 30 januari 2015 van adviserend geneeskundige W. Passchier van GGD Haaglanden ten grondslag gelegd. Op 17 februari 2015 heeft het college aan appellant een bewonersparkeervergunning gehandicapten verleend.
1.2.
Appellant heeft op 2 november 2015 opnieuw een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder.
1.3.
Bij besluit van 16 maart 2016 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college het sociaal medisch advies van 25 februari 2016 van adviserend geneeskundige A. Lustig van GGD Haaglanden ten grondslag gelegd. Bij besluit van 16 maart 2016 heeft het college de bewonersparkeervergunning gehandicapten van appellant ingetrokken, omdat appellant niet meer in het bezit is van een geldige Europese gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurders.
1.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 9 mei 2016 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 16 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. In het sociaal medisch advies van 30 januari 2015 is vermeld dat appellant lijdt aan een neurologische stoornis aan de linkervoet en lage rugklachten ten gevolge waarvan hij regelmatig is beperkt in het lopen van meer dan 100 meter aan een stuk. Volgens de keuringsarts is het mogelijk dat verder onderzoek en behandeling door een specialist van met name de rugproblematiek de loopafstand weer enigszins zou kunnen verbeteren. In het sociaal medisch advies van 25 februari 2016, waarin onder meer het advies van 30 januari 2015 is betrokken, is vermeld dat appellant rugklachten heeft ontwikkeld zonder dat er anatomische afwijkingen zijn aangetoond die de klachten kunnen veroorzaken. Bij het observeren van de loopafstand blijkt appellant volgens de keuringsarts in staat een afstand van ruim 100 meter aan een stuk te voet af te leggen. Het sociaal medisch advies van 25 februari 2016 is tot stand gekomen nadat de keuringsarts appellant op het spreekuur heeft gezien, anamnese heeft afgenomen, gericht lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd, kennis heeft genomen van de reeds bij de GGD aanwezige informatie, aanvullende informatie heeft opgevraagd en heeft ontvangen van de behandelend arts en het lopen van appellant heeft geobserveerd na afloop van het spreekuurcontact. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het sociaal medisch advies van 25 februari 2016. Het college heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat in het sociaal medisch advies van 30 januari 2015 is vermeld dat de loopafstand van appellant kan verbeteren, en dat de keuringsarts in het sociaal medisch advies van 25 februari 2016 op basis van de voorhanden zijnde medische informatie, persoonlijk onderzoek en observatie heeft geconstateerd dat de loopafstand – ondanks de rugklachten van appellant – inderdaad is verbeterd. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat het medisch advies niet op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Van een advies dat tegenstrijdig is met het sociaal medisch advies van 30 januari 2015 is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Appellant heeft verder geen advies van een onafhankelijke medisch deskundige overgelegd waaruit blijkt dat hij wel aan de criteria voldoet voor verlenging van de gehandicaptenparkeerkaart. De rechtbank heeft daarom geen grond gezien voor het oordeel dat het college nader onderzoek had moeten verrichten door bijvoorbeeld een orthopeed in te schakelen. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Aangezien het college de gehandicaptenparkeerkaart van appellante terecht niet heeft verlengd, faalt het betoog van appellant dat het college de bewonersparkeervergunning gehandicapten ten onrechte heeft ingetrokken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het sociaal medisch advies van 2016 niet overeenkomt met dat van 2015, terwijl de medische situatie van appellant juist is verslechterd en in ieder geval niet is verbeterd. De keuringsarts heeft niet gemotiveerd waarom de loopafstand van appellant in vergelijking met een jaar eerder is toegenomen. Er dient een verzwaarde motiveringseis te worden gesteld, waarbij gemotiveerd wordt wat er is gewijzigd waardoor appellant thans, in tegenstelling tot een jaar eerder, niet meer aan de criteria voldoet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt naar de aangevallen uitspraak verwezen.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen reden gezien om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Het sociaal medisch advies van 25 februari 2015 bevat voldoende informatie om de conclusie te dragen dat appellant in 2016 wel 100 meter te voet kon afleggen, terwijl hij dit in 2015 volgens de keuringsarts niet kon, waarbij toen verbetering van de loopafstand mogelijk werd geacht. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de observatie van de arts heeft ingehouden dat hij appellant daadwerkelijk een stuk heeft zien lopen, waarbij hij ook heeft geobserveerd hoe appellant zich voortbeweegt. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zijn medische situatie is verslechterd en in ieder geval niet is verbeterd, waardoor hij niet in staat is om een afstand van 100 meter te lopen.
4.3.
Uit 4.2. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaan geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) L. Boersma

RH