ECLI:NL:CRVB:2018:710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
16/6529 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na WIA-beoordeling en Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot het recht op ziekengeld van appellant. Appellant had zich ziek gemeld op 12 september 2014 en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 21 augustus 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om een van de eerder bij een WIA-beoordeling voorgehouden functies te vervullen. Appellant was van mening dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat hij niet in staat was om te werken als medewerker bloemzaadproductie vanwege allergieën voor pollen.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt en voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had beslist dat appellant per 11 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de inschatting van de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/6529 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 september 2016, 16/2728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 10 november 2010 niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een ziekmelding, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, heeft appellant opnieuw de wachttijd van 104 weken volbracht. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 9 januari 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat appellant per 9 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht functies als wikkelaar (SBC-code 267050), soldering technician (SBC-code 111180), medewerker machinale productie (SBC-code 111175), afbiester (SBC-code272043), productiemedewerker clean room (SBC-code 271130) en medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) te vervullen. De WW-uitkering is per 9 januari 2014 heropend.
1.2.
Appellant heeft zich per 12 september 2014 ziek gemeld met diverse fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op 21 augustus 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 augustus 2015. Een arbeidsdeskundige heeft na vergelijking van de belastbaarheid van appellant en de belasting in de functie van medewerker bloemzaadproductie geconcludeerd dat appellant belastbaar is voor deze functie. Een verzekeringsarts heeft appellant hersteld verklaard. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 8 september 2015 vastgesteld dat appellant per 21 augustus 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing heeft het Uwv bij besluit van
11 maart 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant pas per
11 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 februari 2016, aangevuld op
7 maart 2016, en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 maart 2016 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op enkele aspecten aangepast en na overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de belasting in de functie van medewerker bloemenzaadproductie binnen de grenzen valt van de belastbaarheid zoals weergegeven in de aangepaste FML.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. De stelling dat vanuit preventief of energetisch oogpunt een urenbeperking moet worden aangenomen, heeft appellant volgens de rechtbank niet met medische stukken onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in voldoende mate rekening gehouden met de aan appellant voorgeschreven medicatie met een mogelijk effect op alertheid door beperkingen in de FML op te nemen op de aspecten van persoonlijk risico en beroepsmatig chauffeuren. In wat appellant verder naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep ingenomen standpunt herhaald. Appellant is nog steeds van mening dat het Uwv zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat. Hij heeft diverse uiteenlopende fysieke en psychische klachten. Voor zijn psychische klachten is hij onder behandeling geweest bij i-psy en het is hem niet gelukt informatie van zijn behandelaars bij i-psy te krijgen. Hij is niet in staat een medisch onderzoek door een onafhankelijk verzekeringsarts te betalen. Hij is niet geschikt voor het werken als medewerker bloemzaadproductie wegens de pollen die bij dat werk vrijkomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Zoals vaker is geoordeeld gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek en het bestreden besluit is deugdelijk gemotiveerd. Ter zitting van de Raad heeft appellant uiteengezet dat hij op lichamelijk gebied het meeste last heeft van de klachten aan zijn linkerschouder. In aansluiting op wat de rechtbank op dit aspect heeft overwogen, wordt opgemerkt dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
16 februari 2016/7 maart 2016 kan worden opgemaakt dat deze arts na kennisname van de in het dossier aanwezige medische informatie over de linkerschouder en na eigen onderzoek van de linkerschouder de FML heeft aangepast. Hij heeft appellant meer beperkt geacht op de aspecten boven schouderhoogte actief zijn, tillen/dragen, duwen/trekken en het maken van krachtige schroefbewegingen links. Dat appellant op nog meer aspecten beperkt of meer beperkt zou zijn, kan uit de in het dossier aanwezige medische informatie niet worden opgemaakt.
4.3.
Appellant heeft geprobeerd een verklaring over zijn behandeling te krijgen van zijn behandelaars bij i-psy, maar is daarin niet geslaagd. In de FML van 21 augustus 2015 zijn op het psychisch vlak beperkingen opgenomen die overeenstemmen met de medische beoordeling van de verzekeringsarts op 22 november 2013. Gegeven de situatie dat appellant al die tijd onder behandeling is bij i-psy en zowel zijn klachtenpatroon als de behandeling van de psychische klachten geen wezenlijke verandering heeft ondergaan, is er geen aanleiding om aan te nemen dat informatie van i-psy nieuwe gegevens aan het licht brengt of dat moet worden getwijfeld aan de inschatting van de psychische belastbaarheid van appellant door de verzekeringsartsen van het Uwv. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 februari 2016/7 maart 2017 dat ook zijn bevindingen bevestigen dat het gaat om depressieve klachten en angstklachten die niet ernstig van aard zijn en dat daarmee in de FML voldoende rekening is gehouden is voldoende gemotiveerd en goed te volgen. Bij gebrek aan twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit wordt geen aanleiding gezien voor inschakeling van een deskundige.
4.4.
Appellant heeft longklachten, veroorzaakt door COPD, astma en huisstofmijtallergie. Deze klachten zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als niet ernstig van aard omschreven en in het dossier bevinden zich geen medische stukken waaruit kan worden opgemaakt dat deze inschatting niet juist is. Als gevolg van deze longklachten gelden voor appellant beperkingen voor stof, rook, gassen en dampen en wel in die zin dat appellant niet mag worden blootgesteld aan hoge concentraties stof, rook, gassen of dampen. De medewerker bloemzaadproductie komt in aanraking met stuifmeelpollen van cyclamen en een enkele keer primula’s bij het bestuiven van de plant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant terecht niet ongeschikt geacht voor deze functie, omdat appellant geen beperking heeft voor pollen en ook overigens de pollen niet in een hoge concentratie voorkomen.
4.5.
Het Uwv heeft op goede gronden beslist dat appellant per 11 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij op die datum in staat was tot het verrichten van één van de eerder bij een WIA-beoordeling voorgehouden functies.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.G.A.H. Toma

NW