ECLI:NL:CRVB:2018:787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
16/872 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant is bevestigd. Appellant, die zich op 19 september 2011 ziek meldde vanwege rug- en nekklachten, polyneuropathie en vermoeidheidsklachten, heeft na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts geen recht op een WIA-uitkering gekregen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellant voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie adequaat hadden gewogen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en voegde hij nieuwe medische informatie toe. Het Uwv bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de polyneuropathie en andere klachten had betrokken in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellant, binnen de grenzen van zijn vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 maart 2018.

Uitspraak

16.872 WIA

Datum uitspraak: 15 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 december 2015, 15/4150 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld en heeft informatie van de behandelend sector overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft met een rapport van 29 januari 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de overgelegde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. W.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als buitendienstmedewerker consumptief krediet voor 34 uur per week, heeft zich op 19 september 2011 ziek gemeld wegens (al langer bestaande)
rug- en nekklachten met uitstraling naar de benen, klachten als gevolg van polyneuropathie en vermoeidheidsklachten. Wegens een aan de werkgever opgelegde loonsanctie is de wachttijd verlengd tot 15 september 2014. Vervolgens heeft er in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een medisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij een verzekeringsarts appellant lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts acht appellant beperkt voor zware en middelzware repetitieve belasting van de rug en beperkt voor langdurig zware belasting van de nek. Vanwege medicatie is appellant beperkt voor het besturen van voertuigen. Vervolgens heeft hij de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 oktober 2014. Nadat een arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 30 oktober 2014 vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij met ingang van 15 september 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen ten aanzien van het reiken, duwen en frequent lichte lasten hanteren. Ook kan appellant niet fulltime werkzaam zijn omdat hij een rustdag nodig heeft. Voorts kan hij op een (werk)dag wegens zijn pijn- en vermoeidheidsklachten ná 16.00 uur geen activiteiten meer verrichten zodat een urenbeperking is aangewezen. Hoewel de verzekeringsarts te kennen heeft gegeven dat appellant is aangewezen op afwisselend werk, heeft de arbeidsdeskundige voornamelijk zittende functies geduid.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nadat hij appellant op een hoorzitting heeft gesproken, de beoordeling door de verzekeringsarts bevestigd. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een aantal van de geselecteerde functies laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en op basis van deels andere functies bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid onder 35% blijft. Bij besluit van
3 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een zorgvuldig verricht medisch en arbeidskundig onderzoek. Voor het standpunt van appellant dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen heeft de rechtbank in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten gezien. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, appellant op de hoorzitting gezien en de in het dossier aanwezige medische rapporten in de beoordeling betrokken. Beide artsen hebben de rug(pijn)klachten, de klachten uit polyneuropathie en het medicatiegebruik uitdrukkelijk betrokken bij de beoordeling. Bij het vaststellen van de belastbaarheid is de informatie van de behandelend sector gewogen. Op basis van de onderzoeksbevindingen en de overgelegde medische informatie is voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen vast te stellen. Indien rekening wordt gehouden met de beperkingen zoals neergelegd in de FML, is er geen aanleiding voor een urenbeperking, omdat de noodzaak daartoe naar objectief medische maatstaven ontbreekt. Omdat appellant niet met medische gegevens heeft onderbouwd waarom hij meer, dan wel anders beperkt is, mocht het Uwv de rapporten van de verzekeringsartsen ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. Voorts heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de belasting in de voor appellant geschikt geachte functies zijn medische belastbaarheid niet overschrijdt en dat de functies voldoen aan het opleidingsniveau van appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met de complexe rugproblematiek, spinaalartrose en polyneuropathie. Als gevolg van polyneuropathie heeft appellant gevoelsstoornissen, waardoor hij extra voorzichtig moet zijn bij het uitvoeren van werkzaamheden. Met betrekking tot de rugklachten heeft appellant vermeld dat in 2012 zijn onderrug is vastgezet, waardoor hij beperkt is voor zware belasting. Voorts heeft de medicatie die hij gebruikt invloed op zijn bewustzijn, wat niet terug te vinden is in de FML. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt nadere informatie uit de behandelend sector overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft er in reactie op de hoger beroepsgronden op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de polyneuropathie wel degelijk heeft betrokken en gewogen. Wegens de beperkingen die al met betrekking tot de rugklachten zijn vastgesteld, leidt de polyneuropathie niet tot meer of andere beperkingen. Ook met de medicatie is rekening gehouden omdat appellant beperkt wordt geacht voor verhoogd persoonlijk risico en voor het besturen van voertuigen dan wel het werken met gevaarlijke machines. Het Uwv heeft vervolgens om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht. In de in hoger beroep overgelegde stukken, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat er geen aanleiding is om een ander standpunt in te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies daaruit. Geconcludeerd wordt dat met de rapporten van 9 oktober 2014 en 26 mei 2015 van de verzekeringsartsen inzichtelijk is onderbouwd hoe tot de vaststelling van de belastbaarheid van appellant is gekomen en waarom er geen aanleiding bestaat zwaardere beperkingen aan te nemen. Uit de rapporten blijkt dat de artsen de rugproblematiek, de polyneuropathie alsmede het medicijngebruik hebben betrokken en daartoe beperkingen hebben vastgesteld. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische gegevens geven geen aanleiding te twijfelen aan de door de artsen vastgestelde belastbaarheid. Daartoe is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat enerzijds de overgelegde stukken geen nieuw licht op het ziektebeeld op de datum in geding werpen omdat het ziektebeeld al bekend was en anderzijds de in de stukken beschreven klachten niet met de vastgestelde beperkingen conflicteren. Het voorgaande betekent dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Deze wordt onderschreven.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank heeft terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 29 mei 2015 deugdelijk heeft onderbouwd dat de belasting van de voor appellant geselecteerde functies binnen de grenzen van de voor hem vastgestelde mogelijkheden en beperkingen blijft.
4.3.
Gelet op wat in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.G.A.H. Toma

CVG