ECLI:NL:CRVB:2018:788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
16/1403 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 19 januari 2016 uitspraak deed in een geschil over de WIA-uitkering van appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 16/1403 WIA. De Raad heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond verklaard voor wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid, die is vastgesteld op 100%. Echter, het bezwaar tegen een tweede besluit van het Uwv is niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante geen procesbelang had. De rechtbank had eerder het beroep tegen beide besluiten ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze overwegingen overgenomen en bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende onderbouwd had waarom de bestreden besluiten onjuist zouden zijn, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante op een hoorzitting was geweest. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1403 WIA, 16/1404 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 januari 2016, 15/5364 en 15/5366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 1 februari 2018. Namens appellante is verschenen [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 15 februari 2008 is appellante uitgevallen voor haar werkzaamheden als kamermeisje voor 38 uur per week en interieurverzorgster voor 12 uur per week.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 17 juni 2010 vastgesteld dat met ingang van 12 februari 2010 tot 12 augustus 2012 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 49,27%. Bij besluit van 19 juni 2012 is die uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.3.
Na een gedeeltelijke werkhervatting heeft appellante zich met ingang van
13 februari 2013 opnieuw ziek gemeld voor het werk bij [werkgever 1] en enkele dagen later ook bij [werkgever 2] Appellante is na medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 4 februari 2015 met ingang van 13 februari 2013 volledig arbeidsongeschikt bevonden.
1.4.
Bij afzonderlijk besluit van 4 februari 2015 (besluit 1) heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,23%. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering wijzigt 24 kalendermaanden na 5 februari 2015.
1.5.
Bij besluit van 6 februari 2015 (besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat een voorlopige uitkering op grond van de Wet WIA over de periode 1 augustus 2014 tot 1 februari 2015 als voorschot aan appellante betaalbaar is gesteld.
1.6.
Op 3 maart 2015 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de besluiten 1 en 2 en heeft zij verzocht om te worden gehoord.
1.7.
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft het Uwv het recht op uitkering over de periode
1 augustus 2014 tot 1 februari 2015 definitief vastgesteld en overwogen dat zij recht heeft op nabetaling van de WIA-uitkering. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.8.
Na de hoorzitting heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep desgevraagd informatie van de behandelend sector ontvangen en daarin aanleiding gezien meer beperkingen aan te nemen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum van het onderzoek van de arbeidsdeskundige, 30 januari 2015, 80 tot 100% bedraagt.
1.9.
Bij besluit van 15 juli 2015 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen besluit 1 gegrond verklaard en dat besluit herroepen. De mate van arbeidsongeschiktheid is op en na 4 februari 2015 vastgesteld op 100%.
1.10.
Bij afzonderlijk besluit van 15 juli 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang in verband met het in 1.7 genoemde besluit.
2.1.
In beroep tegen beide bestreden besluiten heeft appellante aangevoerd dat zij aanspraak maakt op volledige nabetaling van de WIA-uitkering, waarvan de hoogte is gebaseerd op de inkomsten bij twee werkgevers. Voorts heeft appelante zich er onder meer over beklaagd dat zij niet op een hoorzitting is uitgenodigd en dat de correspondentie niet goed is verlopen.
2.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift uitleg gegeven over de berekening van de
WIA-uitkering, waarbij rekening is gehouden met de verdiensten uit beide dienstverbanden.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante op een hoorzitting is geweest om haar standpunt toe te lichten. De grond dat zij een te lage uitkering heeft ontvangen slaagt niet omdat deze volgens de rechtbank niet gericht is tegen bestreden besluit 1. Ook het beroep tegen bestreden besluit 2 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat als gevolg van het onder 1.7 vermelde besluit met de definitieve vaststelling van het recht op WIA-uitkering het procesbelang aan besluit 2 is komen te ontvallen. Het Uwv heeft het bezwaar tegen dit besluit dan ook op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard en mocht om die reden in die zaak ook afzien van het houden van een hoorzitting.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden herhaald. Verder is aangevoerd dat de aangevallen uitspraak niet conform de afspraak tijdens de zitting is geschied.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De Raad kan zich met de overwegingen van de rechtbank ter zake volledig verenigen en maakt deze tot de zijne.
4.2.
Namens appellante is in hoger beroep niet nader onderbouwd op welke gronden de bestreden besluiten 1 en 2 niet juist zouden zijn. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.G.A.H. Toma

CVG