ECLI:NL:CRVB:2018:79

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
16/660 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 22 maart 2010 arbeidsongeschikt is door lichamelijke klachten, heeft in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft in 2014 vastgesteld dat appellant recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat zijn klachten zijn verslechterd, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de gronden in hoger beroep in essentie gelijk zijn aan die in beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het Uwv rekening heeft gehouden met alle klachten van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 5 januari 2018.

Uitspraak

16/660 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 december 2015, 15/5107 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.L. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 22 maart 2010 in verband met lichamelijke klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als deegvoorbereider voor 40 uur per week. Bij besluit van 2 april 2012 heeft het Uwv appellant vanaf 19 maart 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 63,33%.
1.2.
Bij besluit van 18 december 2014 heeft het Uwv – zonder nader onderzoek – vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant vanaf 19 maart 2015 eindigt en dat hij vanaf deze datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 april 2015 het tegen het besluit van 18 december 2014 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en daarbij de zogeheten inkomenseis nader vastgesteld op € 1.009,20. De mate van arbeidsongeschiktheid bleef 55 tot 65%. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel zorgvuldig en volledig is geweest. Wat appellant heeft aangevoerd bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, de ter zake opgestelde rapporten inconsistenties bevatten of niet concludent zijn dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of aan de juistheid daarvan twijfel bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 16 april 2015 (FML) ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De signaleringen wat betreft de mogelijke overschrijdingen zijn ook naar behoren gemotiveerd.
3.1.
Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat er sprake is van een continue verslechtering van zijn klachten als gevolg van een hernia en dunne vezel neuropathie. Op grond van de progressieve klachten is hij niet in staat de functies te vervullen. Appellant is van mening dat hij per 19 maart 2015 volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Onder verwijzing naar het bestreden besluit en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2015 heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De in hoger beroep aangevoerde gronden zijn in essentie gelijk aan de gronden die in beroep naar voren zijn gebracht.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel rust, worden onderschreven. De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat – anders dan appellant meent – met alle lichamelijke en psychische klachten van appellant door het Uwv rekening is gehouden. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat wat appellant in beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de belastbaarheid van appellant. Ook de in hoger beroep overgelegde verklaring van de revalidatiearts W.C.G. Blanken van
26 januari 2016 brengt hierin geen verandering. Naar aanleiding van die verklaring wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in zijn rapport van 30 oktober 2017 terecht op dat ook de revalidatiearts Blanken concludeert dat – anders dan appellant voorstaat – de belastbaarheid van hem is verbeterd. Bij appellant is geen sprake van een situatie van geen (duurzaam) benutbare mogelijkheden. Het feit dat appellant inmiddels als gevolg van een tweetal hartinfarcten sinds 1 juni 2016 door het Uwv volledig arbeidsongeschikt is geacht kan evenmin tot een ander oordeel leiden, nu die arbeidsongeschiktheid – zoals door appellant ook wordt erkend – ziet op een verslechterde situatie na de datum die hier in geding is, te weten
19 maart 2015.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de aangepaste FML zijn ook de functies die door de arbeidsdeskundigen aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 april 2015 ook op toereikende wijze gemotiveerd toegelicht dat ook de bij de functies voorkomende signaleringen aan die medische geschiktheid niet in de weg staan.
5. Uit wat is overwogen onder 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade geen plaats.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.H. Budde

UM