ECLI:NL:CRVB:2018:796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
13/3585 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in zorgindicatiezaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een geschil tussen de erven van een betrokkene en het CIZ over de indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Raad heeft eerder op 12 november 2014 een tussenuitspraak gedaan, waarna het CIZ op 21 januari 2015 een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen. De appellanten hebben hierop gereageerd met zienswijzen en nadere stukken. De zaak is meerdere keren behandeld, met een laatste zitting op 5 februari 2018.

Tijdens deze zitting heeft het CIZ aangegeven dat het volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellanten met de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2017. De Raad heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer is voor de appellanten, aangezien hun bezwaren zijn weggenomen. De Raad heeft daarom besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De appellanten zijn geïnformeerd dat zij zich met de nieuwe indicatie eerst tot het zorgkantoor moeten wenden voor vergoeding van de zorgkosten. De Raad heeft ook opgemerkt dat eventuele meerkosten die niet vergoed kunnen worden, mogelijk aanleiding kunnen geven tot een verzoek om schadevergoeding bij het CIZ.

De uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, met B. Dogan als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13.3585 AWBZ, 15/4141 AWBZ, 15/3752 AWBZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 mei 2013, 12/1814 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [Betrokkene] te [woonplaats] (appellanten)

CIZ

Datum uitspraak: 19 maart 2018
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 12 november 2014 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2014:3709, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft CIZ op 21 januari 2015 een herziene beslissing op bezwaar genomen die in de plaats komt van zijn besluit van 1 november 2012.
Appellanten hebben een zienswijze en nadere stukken ingezonden.
CIZ heeft op 19 mei 2015 een herziene beslissing op bezwaar genomen die in de plaats komt van de beslissing op bezwaar van 21 januari 2015.
Appellanten hebben een zienswijze en nadere stukken ingezonden. Ook CIZ heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 30 november 2016. Namens appellanten is [A] verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
CIZ heeft op 9 oktober 2017 een herziene beslissing op bezwaar genomen die in de plaats komt van de beslissing op bezwaar van 19 mei 2015.
De meervoudige kamer van de Raad heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 5 februari 2018. Namens appellanten is [A] verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. CIZ heeft bij de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2017 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor de periode van 13 maart 2012 tot en met 27 december 2013 een indicatie gesteld voor de volgende zorgfuncties:
- begeleiding individueel, klasse 8, met 19 extra uren;
- persoonlijke verzorging, klasse 3;
- verpleging, klasse 7.
2. Gelet op het verhandelde ter zitting van 5 februari 2018 is CIZ met de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2017 geheel aan de bezwaren van appellanten tegemoetgekomen. Gezien artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, betekent dit dat het nadere besluit niet in het geding wordt betrokken.
De Raad is niet gebleken dat appellanten nog enig belang hebben bij een beoordeling door de Raad van de aangevallen uitspraak. De Raad zal het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellanten meegedeeld het hoger beroep niet in te trekken, aangezien hij betwijfelt of de nieuwe indicatie van 9 oktober 2017 bij het zorgkantoor kan worden verzilverd. Ter informatie merkt de Raad op dat appellanten zich met de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2017 eerst moeten wenden tot het zorgkantoor in hun regio om de kosten van de extra geïndiceerde zorg op basis van een persoonsgebonden budget vergoed te krijgen (zie CRvB 11 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV0954). Voor zover zij daarin niet zouden slagen, kunnen zij zich tot CIZ wenden met een verzoek om schadevergoeding. De Raad heeft in zijn uitspraak van 13 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3246) geoordeeld dat de wettelijke taakverdeling tussen CIZ en de zorgkantoren er niet aan in de weg hoeft te staan dat meerkosten die een betrokkene maakt in verband met het voorzien in zorg over ten onrechte niet geïndiceerde zorguren en die niet afdoende bij het zorgkantoor kunnen worden verantwoord, in causaal verband staan met het daaraan ten grondslag liggende indicatiebesluit. Het niet afdoende kunnen verantwoorden is een omstandigheid die voor rekening van CIZ komt en die CIZ daarom niet aan een betrokkene kan tegenwerpen.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) B. Dogan

UM