ECLI:NL:CRVB:2018:796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in zorgindicatiezaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een geschil tussen de erven van een betrokkene en het CIZ over de indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Raad heeft eerder op 12 november 2014 een tussenuitspraak gedaan, waarna het CIZ op 21 januari 2015 een herziene beslissing op bezwaar heeft genomen. De appellanten hebben hierop gereageerd met zienswijzen en nadere stukken. De zaak is meerdere keren behandeld, met een laatste zitting op 5 februari 2018.
Tijdens deze zitting heeft het CIZ aangegeven dat het volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellanten met de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2017. De Raad heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer is voor de appellanten, aangezien hun bezwaren zijn weggenomen. De Raad heeft daarom besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De appellanten zijn geïnformeerd dat zij zich met de nieuwe indicatie eerst tot het zorgkantoor moeten wenden voor vergoeding van de zorgkosten. De Raad heeft ook opgemerkt dat eventuele meerkosten die niet vergoed kunnen worden, mogelijk aanleiding kunnen geven tot een verzoek om schadevergoeding bij het CIZ.
De uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, met B. Dogan als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.