ECLI:NL:CRVB:2018:91
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en weigering toekenning WAO-uitkering wegens niet toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv, die per 1 februari 2007 inging. Appellant had sinds 2002 een WAO-uitkering ontvangen, maar het Uwv concludeerde dat er geen recht meer was op deze uitkering na een herbeoordeling in 2008. Appellant meldde in oktober 2013 toegenomen klachten en verzocht om heropening van de WAO-uitkering, maar het Uwv wees dit verzoek af, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvoerde bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een toename van de arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de beëindiging van de WAO-uitkering. De toegenomen psychische problematiek van appellant, waaronder een diagnose van PTSS, werd niet als reden voor heropening van de uitkering geaccepteerd, omdat deze niet voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de WAO-uitkering eerder was verstrekt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om de WAO-uitkering opnieuw toe te kennen.