ECLI:NL:CRVB:2018:91

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
16/4760 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en weigering toekenning WAO-uitkering wegens niet toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv, die per 1 februari 2007 inging. Appellant had sinds 2002 een WAO-uitkering ontvangen, maar het Uwv concludeerde dat er geen recht meer was op deze uitkering na een herbeoordeling in 2008. Appellant meldde in oktober 2013 toegenomen klachten en verzocht om heropening van de WAO-uitkering, maar het Uwv wees dit verzoek af, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvoerde bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een toename van de arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de beëindiging van de WAO-uitkering. De toegenomen psychische problematiek van appellant, waaronder een diagnose van PTSS, werd niet als reden voor heropening van de uitkering geaccepteerd, omdat deze niet voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de WAO-uitkering eerder was verstrekt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om de WAO-uitkering opnieuw toe te kennen.

Uitspraak

16.4760 WAO

Datum uitspraak: 5 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juni 2016, 15/5122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Oostenrijk (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.S. de Lint, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft appellant een stuk ingediend van behandelend psychiater dr. W. Tröbinger. Het Uwv heeft een reactie hierop van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de Raad gezonden.
Appellant heeft verklaringen van zijn coach en zijn haptonoom in geding gebracht.
Desgevraagd heeft het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2007 aan de Raad gezonden. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de
door appellant ingediende stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Lint. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 januari 2007 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die appellant sinds 2002 ontving, met ingang van 1 februari 2007 beëindigd. Bij besluit van 2 april 2008 heeft het Uwv na een herbeoordeling vastgesteld dat appellant vanaf 22 februari 2007 geen recht meer heeft op een
WAO-uitkering. Bij besluit van 27 juni 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 april 2008 ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft in oktober 2013 bij het Uwv melding gedaan van toegenomen klachten en een aanvraag gedaan om een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
1.3.
Het Uwv heeft het verzoek van appellant bij besluit van 17 december 2014 afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant niet binnen vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering arbeidsongeschikt is geworden door dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor appellant eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden die er toe zouden moeten leiden dat wordt teruggekomen van het besluit van 2 april 2008.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 december 2014 is bij besluit van
8 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan de beperkingen die per februari 2007 zijn vastgesteld herzien zouden moeten worden. Voorts is er geen sprake van een toename van de beperkingen in de vijf jaar na de intrekking van de WAO-uitkering per
22 februari 2007.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er tussen februari 2007 en februari 2012 sprake is van toegenomen beperkingen, maar de medische gegevens bieden onvoldoende grond voor de conclusie dat deze beperkingen voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan het Uwv diende terug te komen van het onherroepelijk geworden intrekkingsbesluit van 2 april 2008.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de ziekmelding in 2013 is gebaseerd op beperkingen die voortvloeien uit dezelfde oorzaak als waarvoor appellant tot 2007 een
WAO-uitkering ontving. Appellant is van mening dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden omdat nadien is vastgesteld dat zowel de eerdere ziekmeldingen als de ziekmelding per oktober 2013 voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak, te weten PTSS als gevolg van traumatische ervaringen in zijn jeugd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Naar aanleiding van de in geding zijnde melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2013 moet in het kader van de toepassing van artikel 43a van de WAO eerst worden bezien of binnen vijf jaar na de datum van intrekking (herziening) van de arbeidsongeschiktheidsuitkering de medische beperkingen zijn toegenomen.
4.1.2.
Terecht heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige rapporten, geoordeeld dat er geen sprake is van een toename van de arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na beëindiging van de WAO-uitkering die voortvloeit uit dezelfde oorzaak. Er is tussen februari 2007 en februari 2012 weliswaar sprake van toegenomen beperkingen, maar deze kwamen voort uit een andere ziekteoorzaak, leukemie, dan die waarvoor appellant tot
22 februari 2007 een WAO-uitkering ontving, zijnde hartkloppingen/spanningsklachten.
4.1.3.
De toename van de psychische problematiek kan evenmin leiden tot heropening van de WAO-uitkering. Uit de overgelegde informatie van de behandelend psychiater blijkt dat bij appellant eind 2013 een depressie is gediagnosticeerd en een behandeling voor de depressie is begonnen. Tevens vermeldt deze arts als diagnose ‘complexe posttraumatische stressstoornis’. Deze toename van de psychische problematiek ziet echter niet op de hier te beoordelen periode die loopt van februari 2007 tot februari 2012. Het dossier biedt geen objectieve medische aanwijzingen op grond waarvan een eerdere toename van de psychische beperkingen, wel liggend in deze termijn van vijf jaar, kan worden aangenomen.
4.2.
Het verzoek van appellant van oktober 2013 strekt er tevens toe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 2 april 2008. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.1.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.2.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.3.
Ter ondersteuning van zijn verzoek van oktober 2013 heeft appellant aangevoerd dat inmiddels de diagnose PTSS is gesteld en dat de psychische klachten die hij al sinds jaar en dag ervaart hieruit voortvloeien. De vraag is of het Uwv in het feit dat deze diagnose inmiddels is gesteld aanleiding had behoren te vinden het besluit van 2 april 2008 te herzien.
4.2.4.
In de omstandigheid dat in 2013 de diagnose PTSS is gesteld, bestaat geen aanleiding de arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 februari 2007 anders vast te stellen. Het gegeven dat er aanvankelijk niet, maar later wel een diagnose is te stellen, is geen nieuw feit. Van belang is dat de verzekeringsarts bij onderzoek in november 2007 heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een psychische ziekte. De verzekeringsarts kan daarom worden gevolgd in zijn conclusie dat er in februari 2007 geen grond was om – behoudens beperkingen voor deadlines en leidinggeven in verband met stressgevoeligheid – psychische beperkingen aan te nemen. De latere diagnosestelling werpt geen nieuw licht op de belastbaarheid van appellant per 22 februari 2007.
4.2.5.
Het Uwv mocht het verzoek van appellant dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 2 april 2008. In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
4.3.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

OS