ECLI:NL:CRVB:2019:1007
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat appellante geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante, die als huishoudelijke hulp werkte, was sinds augustus 2010 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv had haar in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar in 2014 werd vastgesteld dat zij niet langer recht had op deze uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank benoemde een psychiater als deskundige, die de beperkingen van appellante bevestigde, maar appellante was van mening dat haar lichamelijke klachten onvoldoende waren meegewogen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen andere deskundige heeft benoemd voor de lichamelijke klachten van appellante, omdat de beschikbare gegevens al voldoende waren om te concluderen dat er geen reden was voor meer beperkingen dan in de FML was opgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- voor appellante, te betalen door de Staat. De Staat werd ook veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 512,-.