ECLI:NL:CRVB:2019:1009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting met betrekking tot eigendommen
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die van 25 juli 2012 tot 5 augustus 2014 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd beëindigd omdat appellanten aangaven naar Turkije te willen terugkeren. Tijdens een politieonderzoek op 4 maart 2014 werd een aanzienlijk bedrag aan contanten aangetroffen in de woning van appellanten, evenals gegevens van een Turkse bankrekening op naam van appellant. De sociale rechercheur concludeerde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun bezittingen, waaronder sieraden, contanten en de bankrekening. Het dagelijks bestuur besloot daarop de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, wat door de rechtbank werd bevestigd. In hoger beroep betoogden appellanten dat zij niet over de contanten konden beschikken en dat de sieraden niet gemeld hoefden te worden. De Raad oordeelde echter dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij niet over de contanten konden beschikken en dat de sieraden wel degelijk gemeld hadden moeten worden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking en terugvordering rechtmatig waren.