ECLI:NL:CRVB:2019:103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
17/1423 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de AOW op grond van ingezetenschap en beoordeling van woonplaats

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd geoordeeld dat hij in de periode van 15 september 1992 tot 13 december 2000 geen ingezetene van Nederland was. Appellant had eerder een AOW-pensioen aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had zijn aanvraag afgewezen op basis van de gegevens van de bevolkingsadministratie. Appellant stelde dat hij in die periode met zijn gezin in Nederland woonde en voerde bewijsstukken aan ter ondersteuning van zijn stelling. De Svb betwistte dit en stelde dat de gegevens uit de bevolkingsadministratie en het schakelregister niet in lijn waren met de verklaringen van appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de stellingname van appellant, ondersteund door getuigenverklaringen en bewijsstukken, niet door de Svb was weerlegd. De Raad oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd om de relevantie of aannemelijkheid van de verklaringen van appellant aan te tasten. Gelet op de omstandigheden en de overgelegde bewijsstukken, concludeerde de Raad dat appellant in de periode in geding in Nederland woonde. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de Svb werd opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, waarbij alleen beroep bij de Raad mogelijk is.

De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden waaronder iemand woont en de beoordeling van de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland, in het kader van de AOW-verzekering.

Uitspraak

17.1423 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 januari 2017, 16/2364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 3 januari 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Appellant is verschenen. Tevens is verschenen de door appellant meegebrachte getuige
[naam] . De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 27 juli 2015 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. De Svb heeft bij besluit van 11 december 2015 appellant met ingang van 21 oktober 2015 een pensioen toegekend van 82% van het maximale
AOW-pensioen.
1.2.
Bij besluit van 29 juni 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 december 2015 gegrond verklaard, dit besluit herroepen en aan appellant met ingang van 21 oktober 2015 alsnog een pensioen toegekend van 84% van het maximale pensioen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht aangenomen dat appellant in de periode van 15 september 1992 tot 13 december 2000 (periode in geding) geen ingezetene van Nederland is geweest.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat ten onrechte geen ingezetenschap is aangenomen over de periode in geding. Gesteld is dat appellant in deze periode samen met zijn toenmalige echtgenote en met zijn beide kinderen in [woonplaats] heeft gewoond. Ook is gesteld dat appellant in deze periode in Nederland heeft gewerkt als zelfstandig juridisch adviseur.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat niet aannemelijk is dat appellant in de periode in geding niet in Nederland woonde. Gewezen is op het onderzoek van de Svb, waarbij gegevens van Suwinet, afkomstig uit de bevolkingsadministratie en het schakelregister, zijn geraadpleegd en informatie is opgevraagd bij appellant en de belastingdienst. In de gegevens van Suwinet is vermeld dat appellant op 15 september 1992 naar Duitsland is vertrokken en op 31 december 2000 vanuit Duitsland is geïmmigreerd. Volgens de Svb kon de belastingdienst geen gegevens meer verstrekken en zijn de door appellant overgelegde gegevens onvoldoende om aan te nemen dat in de periode in geding sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard van appellant met Nederland. De door appellant overgelegde verklaringen van getuigen acht de Svb onvoldoende gedetailleerd, objectief en verifieerbaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant in de periode in geding verzekerd is voor de AOW op grond van ingezetenschap.
4.2.
Verzekerd op grond van de AOW is degene die ingezetene is. Ingezetene in de zin van de AOW is degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld. In zijn arresten van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en
4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt.
4.3.
De Svb heeft er terecht op gewezen dat de gegevens van de bevolkingsadministratie en het schakelregister van belang zijn. Deze gegevens zijn echter niet doorslaggevend voor het hebben van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland.
4.4.
De stellingname van appellant komt erop neer dat hij in de periode in geding ononderbroken met zijn toenmalige echtgenote en kinderen op twee adressen in [woonplaats] heeft gewoond. Appellant heeft aangegeven dat hij niet bekend is met de reden waarom in de gegevens van het Suwinet is opgenomen dat hij per 15 september 1992 is uitgeschreven in verband met vertrek naar Duitsland. Bij de Svb is daarvoor evenmin een reden bekend. Ook zijn in de stukken van het geding geen aanknopingspunten te vinden die een verklaring bieden voor de uitschrijving naar Duitsland per 15 september 1992.
4.5.
De stellingname van appellant wordt ondersteund door de overgelegde opgave van het woonbedrijf van 16 februari 1993 en de huurovereenkomst van 28 juli 1997. Op de huurovereenkomst zijn zowel appellant als zijn toenmalige echtgenote vermeld. Hoewel appellant over de periode in geding slechts deze twee stukken heeft overgelegd, komt aan deze stukken niettemin betekenis toe, omdat deze direct betrekking hebben op de woonsituatie van (tenminste een deel van) het gezin van appellant. De stellingname van appellant wordt ook ondersteund door de verklaring die [naam] op de zitting van de Raad onder ede heeft afgelegd. [naam] heeft verklaard dat hij in de periode in geding regelmatig zowel zakelijk als vriendschappelijk contact met appellant heeft gehad. Hij heeft volgens zijn verklaring appellant thuis bezocht en heeft in detail verklaard over het gezinsleven van appellant. Ook is verklaard over de samenwerking tussen appellant en [naam] , waarbij in detail is verklaard over de werkzaamheden die appellant voor [naam] heeft verricht. De Svb heeft ter zitting aangegeven er niet van uit te gaan dat de getuige zijn verklaringen uit zijn duim zoog.
4.6.
De stellingname van appellant stemt overeen met de verklaringen van de getuige en met de door appellant overgelegde relevante bewijsstukken. De Svb heeft geen aanknopingspunten genoemd die de relevantie of de aannemelijkheid van de verklaringen kunnen aantasten. Gelet daarop en bij gebreke van informatie die de gegevens van de bevolkingsadministratie en het schakelregister ondersteunt, moet het er voor worden gehouden dat appellant in de periode in geding in Nederland woonde. Daarvoor is mede van belang dat in 1992 ook anderen dan de belanghebbende zelf iemand konden uitschrijven uit het bevolkingsregister.
4.7.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep gegrond verklaard en wordt het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In aanmerking genomen dat de toepassing van de bestuurlijke lus zich niet verdraagt met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van bepalingen over het begrip ingezetene, zal de Svb worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.8.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 29 juni 2016;
  • draagt de Svb op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad kan worden ingesteld;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.

LO