ECLI:NL:CRVB:2019:104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
18/5156 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake beslag op AOW-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat betrekking heeft op een beslag dat door de gemeente Amsterdam is gelegd op zijn AOW-uitkering. De Svb had verzoeker meegedeeld dat er een bedrag van € 186,91 zou worden ingehouden op zijn AOW-pensioen in verband met dit beslag. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de Svb verzoeker’s verzoeken om schadevergoeding afgewezen en het bezwaar tegen het beslag niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoeker geen gronden had ingediend.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van verzoeker tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb verplicht is om medewerking te verlenen aan het gelegde beslag en dat verzoeker zich in geval van bezwaren tegen de geldigheid of omvang van het beslag tot de burgerlijke rechter moet wenden. Verzoeker heeft in hoger beroep niet kunnen aantonen dat de Svb niet binnen het kader van het beslag is gebleven. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan op 2 januari 2019.

Uitspraak

18/5156 AOW, 18/5157 AOW, 18/5158 AOW,18/5159 AOW
18/5351 AOW-VV, 18/5352 AOW-VV, 18/5353 AOW-VV en 18/5359 AOW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2018, 17/6988, 17/6519, 17/7139 en 18/2235 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 10 oktober 2018
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 2 januari 2019
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld.
Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan en nog een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2018. Verzoeker is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker ontvangt een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Met het besluit van 2 oktober 2017 heeft de Svb verzoeker meegedeeld dat in verband met een beslag van de gemeente Amsterdam met ingang van oktober 2017 een bedrag van € 186,91 wordt ingehouden op het pensioen dat verzoeker op grond van de AOW ontvangt. Met het besluit van 30 oktober 2017 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 2 oktober 2017 ongegrond verklaard.
1.2.
Met het besluit van 30 oktober 2017 (bestreden besluit 2) heeft de Svb de verzoeken van verzoeker om schadevergoeding afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 4 december 2017 (bestreden besluit 3) heeft de Svb het bezwaar van verzoeker tegen het beslag op zijn AOW-pensioen niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker heeft verzuimd de gronden waarop het bezwaar berust in te dienen.
1.4.
Verzoeker heeft op 23 maart 2018 beroep bij de rechtbank ingesteld tegen – naar de Raad met de rechtbank begrijpt – een bijschrijving met inhouding op verzoekers bankrekening en tegen het uitblijven van een beslissing.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat volgens vaste rechtspraak van deze Raad het de Svb niet vrij staat geen medewerking te verlenen aan het gelegde beslag. Daaruit volgt dat de Svb alleen moet bezien of op de juiste wijze uitvoering wordt gegeven aan het beslag, zonder de geldigheid en de omvang ervan te beoordelen. Indien verzoeker het niet eens is met (de omvang of geldigheid van) het beslag moet hij zich tot de burgerlijke rechter wenden. De bestuursrechter moet zich in een geding over derdenbeslag beperken tot de vraag of de Svb is gebleven binnen het kader van het beslag. Die vraag heeft de rechtbank bevestigend beantwoord, nu de Svb gemotiveerd uiteen heeft gezet dat bij het aan verzoeker per maand overgemaakte bedrag aan AOW-pensioen rekening is gehouden met de beslagvrije voet zoals vastgesteld door de beslaglegger. De rechtbank heeft de beroepen tegen bestreden besluit 2 (afwijzing van een verzoek om schadevergoeding) en bestreden besluit 3 (niet-ontvankelijkverklaring in verband met het niet indienen van bezwaargronden) ongegrond verklaard en het beroep tegen het rekeningoverzicht niet-ontvankelijk verklaard, nu dat overzicht geen besluit is in de zin van de Awb. Voor zover verzoeker heeft bedoeld beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit is de rechtbank van oordeel dat ook dit beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Er is namelijk niet gebleken van enige aanvraag waar de Svb een besluit op had moeten nemen. Ten slotte heeft de rechtbank de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
3.1.
Naar de Raad uit het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting heeft begrepen richt het hoger beroep zich tegen het deel van de aangevallen uitspraak waarin de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard.
3.2.
De Svb heeft afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening en bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De voorzieningenrechter komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet op de door verzoeker ingediende stukken is sprake van een voldoende spoedeisend belang.
4.2.
Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687) een beslagdebiteur bezwaren betreffende een gelegd beslag dient voor te leggen aan de burgerlijke rechter en de derde-beslagene gehouden is volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te beoordelen. Anders dan verzoeker heeft gesteld, betekent gehouden in dit verband dat de Svb verplicht is medewerking aan het beslag te verlenen. Het betoog van verzoeker dat de Svb op grond van artikel 477a, tweede lid van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet verplicht is tot medewerking slaagt niet. Deze bepaling ziet op de bevoegdheid van de executant de verklaring van de Svb te betwisten. De bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid daarvan als een gegeven te beschouwen. De toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven.
4.5.
Verzoeker heeft in hoger beroep niet aan de hand van enig concreet gegeven aannemelijk gemaakt dat de Svb niet binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak – voor zover aangevochten – moet worden bevestigd. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat onder deze omstandigheden geen grond zodat dat verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V Lenos, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2019.
(getekend) E.E.V Lenos
(getekend) P.B. van Onzenoort

KS