ECLI:NL:CRVB:2019:1084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
17/2380 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de juistheid van medisch oordeel en geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die uitgevallen was als customer service professional door fysieke en psychische klachten, had een WIA-uitkering ontvangen die later werd beëindigd door het Uwv op basis van een herbeoordeling. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en dat de medische informatie van PsyQ onjuist was beoordeeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en vastgesteld dat er geen aanleiding was om aan de FML van 9 maart 2016 te twijfelen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant en dat de door hem aangevoerde gronden niet voldoende waren om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad oordeelde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de beroepsgronden van appellant adequaat had behandeld en dat er geen overschrijding van de belastbaarheid was aangetoond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.2380 WIA

Datum uitspraak: 13 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
23 februari 2017, 16/1967 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als customer service professional. Hij is voor
dit werk uitgevallen met fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 21 december 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 21 december 2009 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
De voormalige werkgever van appellant heeft bij brief van 21 juli 2015 verzocht om een
herbeoordeling. Bij besluit van 18 december 2015 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 19 februari 2016 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 december 2015 is bij besluit van 17 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. Een verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en appellant op een spreekuur gezien. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beschikbare medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. De medische belastbaarheid is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2016. Appellant heeft geen gegevens overgelegd die de rechtbank aanleiding heeft gegeven om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding, 19 februari 2016. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. De door appellant gestelde overschrijdingen op de items 2.12.2 en 1.9.7 komen in de functies niet voor.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden in bezwaar en beroep. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de medische informatie van PsyQ door de rechtbank en het Uwv op een onjuiste wijze is beoordeeld. Zijn arbeidsongeschiktheid is juist toegenomen per 19 februari 2016. Appellant meent dat hij volledig arbeidsongeschikt is omdat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Dat sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren blijkt uit de informatie van PsyQ. Appellant heeft verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank heeft volgens appellant bovendien de arbeidskundige gronden ten onrechte verworpen. Zijn belastbaarheid wordt overschreden op 2.12.2 in de functie van administratief ondersteunend medewerker en op 1.9 in de functie van medewerker logistiek.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 juli 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant gezien op het spreekuur van 25 augustus 2015 en 20 oktober 2015 en tijdens beide spreekuren psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en de medische informatie van PsyQ, de huisarts en de fysiotherapeut die appellant in bezwaar heeft ingediend bij zijn beoordeling betrokken. De klachten die door appellant naar voren zijn gebracht zijn door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen geen aanleiding bestaat. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant op onjuiste wijze in de FML van 9 maart 2016 zijn vastgelegd. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel. Anders dan appellant heeft aangevoerd, kan noch uit het behandelplan van 8 december 2015 van PsyQ noch uit de brief van 29 september 2016 van PsyQ worden afgeleid dat sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Nu het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust, is er geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 9 maart 2016 wordt de rechtbank tevens gevolgd in haar oordeel dat de geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd geschikt zijn te achten voor appellant. De beroepsgrond van appellant dat zijn belastbaarheid wordt overschreden op 2.12.2 (meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden) in de functie van teamondersteuner (functienummer 9071.0004.021 in SBC-code 315100), en op 1.9.7 (werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken) in de functie van medewerker logistiek (functienummer 9251.0001.001 in SBC-code 111220), wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op deze beroepsgrond gereageerd in een aanvullend rapport van 5 juli 2017. In dat rapport is vermeld dat het bij 2.12.2 volgens het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem erom gaat dat het een kenmerkende taak voor de functie moet zijn om noodzakelijk met patiënten en hulpbehoevenden om te gaan. Het moet gaan om een wezenlijk aspect van de functie. Daarbij is het volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep belangrijk dat ‘omgang met’ betekent dat men patiënten moet begeleiden, verzorgen, behandelen en adviseren, en dat het daarbij niet om de meer zijdelingse en oppervlakkige contacten met patiënten gaat die men tegenkomt als bijvoorbeeld schoonmaker in een verpleeghuis of receptionist in een ziekenhuis. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder te kennen gegeven dat de contacten die bij de functie teamondersteuner plaatsvinden niet inhoudelijk van aard en oppervlakkig zijn. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de genoemde norm van 150 doosjes dagelijks in de functie medewerker logistiek wordt gerealiseerd binnen het reguliere uitvoeringsproces. Indien er verhoogde productie-eisen zouden worden gesteld dan had de arbeidskundig analist een kenmerkende belasting opgenomen bij dit item en dat niet is gebeurd. Deze motivering is voldoende inzichtelijk en overtuigend. Van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant op voornoemde punten is dan ook niet gebleken.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L. Boersma

VC