ECLI:NL:CRVB:2019:1090
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van maatregel bijstandverlaging wegens niet verschijnen bij arbeidsinschakelingstraject
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een appellant die in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij zijn bijstandsuitkering met 100% werd verlaagd voor een periode van twee maanden. Dit besluit was genomen omdat de appellant niet was verschenen op een door het college aangeboden arbeidsinschakelingstraject, genaamd Vinkebrug, op 14 december 2015. De maatregel ging in op 1 februari 2015 en was gebaseerd op artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Participatiewet (PW).
De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij zich had afgemeld wegens ziekte en dat hem van het niet verschijnen geen verwijt kon worden gemaakt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de appellant zijn stelling niet aannemelijk had gemaakt, omdat de ingediende stukken geen onderbouwing boden voor zijn ziekte en afmelding. De verklaring van de huisarts betrof bovendien een latere periode dan de datum van het niet verschijnen.
Daarnaast betoogde de appellant dat er dringende redenen waren om de maatregel af te stemmen, gezien zijn problematische financiële situatie. De Centrale Raad oordeelde dat de appellant deze omstandigheden niet had geconcretiseerd of onderbouwd, en dat het college geen aanknopingspunten had gevonden die tot afstemming noopten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de beroepsgrond van de appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.