ECLI:NL:CRVB:2019:1108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
17-6684 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende duidelijkheid over verkoopactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 28 september 2016 een aanvraag om bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 2 december 2016 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door de appellant, die geen verifieerbare gegevens had over de herkomst van de bedragen op zijn bankrekening en onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn verkoopactiviteiten op Marktplaats.

De Centrale Raad oordeelde dat de appellant niet aan zijn verplichtingen had voldaan om de benodigde informatie te verstrekken, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De appellant had weliswaar goederen aangeboden op Marktplaats, maar had nagelaten om het college tijdig en volledig te informeren over zijn financiële situatie en de verkoopactiviteiten. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot inwilliging van de aanvraag nopen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat het college op basis van de door hem verstrekte informatie het recht op bijstand had kunnen vaststellen. De door de appellant overgelegde administratie was niet toereikend en gaf geen inzicht in de omvang van de verkoopactiviteiten en de daarmee verworven inkomsten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6684 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2017, 17/1315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Zitting heeft: M. ter Brugge
Griffier: J.M.M. van Dalen
Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. van den Buijs.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft zich op 28 september 2016 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand. Bij besluit van 2 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
8 februari 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Appellant heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd over de herkomst van de bedragen die hij op zijn bankrekening heeft gestort en derden daarnaar hebben overgemaakt. Evenmin heeft hij volgens het college aannemelijk gemaakt dat zijn verkopen op marktplaats alleen betrekking hebben op de verkoop van privégoederen, althans heeft hij daarover onvoldoende duidelijkheid verschaft.
De te beoordelen periode loopt van 28 september 2016 tot en met 2 december 2016.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Vaststaat dat er op de bankrekening van appellant stortingen en bijschrijvingen hebben plaatsgevonden. Verder staat vast dat appellant in de te beoordelen periode, maar ook in de periode daarvoor, goederen heeft aangeboden via Marktplaats. Appellant heeft het college niet uit eigen beweging over de stortingen en over zijn verkoopactiviteiten op Marktplaats ingelicht en, desgevraagd, daarover onvoldoende verifieerbare inlichtingen verschaft. Gelet hierop heeft appellant het college onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie. Het had voor appellant, gezien het aanvullende karakter van de bijstand, redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekeningen en de verkoopactiviteiten op Marktplaats van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Door het college hiervan niet op de hoogte te stellen, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat het college op basis van de administratie die hij in bezwaar heeft overgelegd het recht op bijstand wel had kunnen vaststellen, dat er bij het vaststellen van dit recht slechts discussie zou kunnen bestaan over één contante betaling, zijnde het geld dat hij heeft ontvangen bij de verkoop van de [instrument], en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bewijslast van de gestelde handelwijze van appellant ten aanzien van de verkoop via Marktplaats bij hem ligt. Zoals hiervoor is overwogen, ligt het op de weg van appellant om de voor de aanvraag benodigde relevante informatie te verschaffen en op basis van de door hem verstrekte gegevens aannemelijk te maken dat het college het recht op bijstand wel had kunnen vaststellen. Appellant is hierin niet geslaagd. Het door appellant achteraf in bezwaar opgestelde overzicht met betrekking tot de stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening en zijn verkoopactiviteiten op Marktplaats is in dit verband niet toereikend en onderbouwt ook niet de stelling dat er slechts sprake is van één contante betaling die ziet op de verkoop van de [instrument]. Dit overzicht geeft voorts onvoldoende inzicht in de (omvang van de) verkoopactiviteiten en de daarmee verworven inkomsten. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat appellant op 7 november 2016 een vijftal goederen heeft aangeboden op Marktplaats, waaronder een gitaar, versterker(s) en platenspelers en dat appellant op 15 november 2016, zoals hij zelf heeft verklaard, nog maar twee advertenties op Marktplaats heeft staan, voor een basgitaar en een cassettedeck. Uit het door appellant opgestelde overzicht blijkt echter niet dat hij een deel van de op 7 november 2016 aangeboden zaken heeft verkocht en welke inkomsten hij daarvoor heeft ontvangen. Daarbij komt dat appellant niet consistent heeft verklaard over het aantal gitaren dat hij op Marktplaats heeft aangeboden en op welke momenten hij dat heeft gedaan. Appellant heeft, behalve gitaren en een cassetterecorder, waarover hij op 15 november 2016 heeft verklaard, ook diverse versterkers, platenspelers en andere muziekapparatuur ten verkoop aangeboden. Voorts heeft appellant de op zijn bankrekening gestorte en bijgeschreven bedragen niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Onder deze omstandigheden is niet vast te stellen of, en zo ja in hoeverre, appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Dat de Belastingdienst minder strenge eisen stelt aan een administratie, zoals appellant heeft betoogd, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.M.M. van Dalen (getekend) M. ter Brugge
md