ECLI:NL:CRVB:2019:1123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten beheer persoonsgebonden budget door bewindvoerder
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van beheer van een persoonsgebonden budget (pgb) door haar bewindvoerder. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er noodzakelijke kosten waren. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante had in 2015 een pgb ontvangen voor 24-uurs zorg en verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van beheer van dit pgb. Het college stelde dat appellante niet had aangetoond dat zij was aangewezen op zorg in de vorm van een pgb, aangezien er ook zorg in natura (ZIN) beschikbaar was. De rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat zij niet kon overstappen naar een zorgverlener die ZIN kon bieden.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij in een kwetsbare positie verkeerde en dat zij een band had opgebouwd met haar zorgverlener. De Raad oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat de kosten voor het beheer van het pgb noodzakelijk waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen. De kosten voor het beheer van het pgb konden niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten volgens de Participatiewet.