In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv. Appellante, die zich op 27 februari 2012 ziek meldde met psychische klachten en spier- en gewrichtspijn, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 24 februari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar uitkeringsaanvraag. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft een deskundige benoemd met expertise in verzekeringsgeneeskunde, die de medische situatie van appellante heeft onderzocht. De deskundige concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onjuiste belastbaarheid van appellante hadden aangenomen. De deskundige vond dat de vermoeidheidsklachten van appellante wel degelijk tot een beperking van de arbeidsduur moesten leiden, maar dat er geen extra beperkingen moesten worden aangenomen voor andere items in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden, omdat het Uwv en de rechtbank zijn uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid van appellante. De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de deskundige. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.419,94 bedragen.