ECLI:NL:CRVB:2019:1159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand met betrekking tot inkomsten uit eigen bedrijf
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft de herziening en terugvordering gebaseerd op het feit dat appellanten, die inkomsten hebben genoten uit het bedrijf van appellant, geen melding hebben gemaakt van deze inkomsten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2017.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over het feit dat appellanten inkomsten hebben genoten en dat het college verplicht was om over te gaan tot herziening en terugvordering. De kern van het geschil betreft de vraag of er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Dringende redenen kunnen zich alleen voordoen als er onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen zijn voor de betrokkenen. Dit moet gaan om uitzonderlijke gevallen waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
Appellanten hebben aangevoerd dat er dringende redenen zijn, omdat het college een afspraak niet is nagekomen om een proceskostenvergoeding uit een eerdere zaak te gebruiken voor het betalen van hun achterstallige zorgpremie. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat dit feitencomplex zich heeft voorgedaan vóór de terugvordering door het college en dus geen gevolg is van de terugvordering zelf. Daarom is er geen sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellanten af.