ECLI:NL:CRVB:2019:116
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na beoordeling geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen. Appellante, die als receptioniste/administratief medewerker werkte, had zich op 8 november 2010 ziek gemeld en ontving sinds 5 november 2012 een WGA-uitkering. Het Uwv concludeerde op basis van medisch onderzoek dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 2 september 2015. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat haar functie niet meer beschikbaar was en dat de alternatieve functie die het Uwv voorstelde niet vergelijkbaar was met haar oude functie. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. De Raad benadrukte dat de geschiktheid voor eigen werk in beginsel betekent dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, tenzij bijzondere omstandigheden dit tegenspreken. In dit geval was er geen bewijs dat soortgelijke werkzaamheden niet beschikbaar waren op de arbeidsmarkt, ondanks het faillissement van appellantes werkgever. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskostenveroordeling.