ECLI:NL:CRVB:2019:1162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
17/8236 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en terugvordering op basis van woonadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die vanaf 1 januari 2017 studiefinanciering ontving, werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap herzien naar de norm voor thuiswonende studenten. Dit besluit volgde na een onderzoek naar zijn woonsituatie, waaruit bleek dat hij niet op zijn basisregistratie personen (brp) adres woonachtig was. De minister vorderde een bedrag van € 416,04 terug en legde een bestuurlijke boete op van € 208,02. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister op basis van het rapport van het huisbezoek kon concluderen dat de appellant niet op zijn brp-adres woonde. De appellant voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. Echter, de Raad stelde vast dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd en dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste registratie van woonadressen voor het ontvangen van studiefinanciering en de gevolgen van onjuiste informatie voor de terugvordering van ontvangen bedragen.

Uitspraak

17/8236 WSF
Datum uitspraak: 20 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
20 december 2017, 17/4668 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Arabaci. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant stond van vanaf 2 januari 2017 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven onder het adres [adres] (brp-adres). Appellant heeft vanaf 1 januari 2017 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 ontvangen, berekend naar de norm die geldt door een uitwonende studerende.
1.2.
In de periode 8 maart 2017 tot en met 22 maart 2017 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellant. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt.
1.3.
Bij besluit van 14 april 2017 heeft de minister op basis van de bevindingen van het onderzoek de aan appellant toegekende studiefinanciering met ingang van 1 februari 2017 herzien, in die zin dat hij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Daarbij is in totaal een bedrag van € 416,04 van hem teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 21 april 2017 heeft de minister aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 208,02.
1.5.
Het tegen de onder 1.3 en 1.4 genoemde besluiten gemaakte bezwaar is door de minister bij besluit van 25 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich op basis van het rapport dat van het huisbezoek is opgemaakt op het standpunt heeft kunnen stellen dat aannemelijk is geworden (voor de herziening), en tevens is aangetoond (voor de boete), dat appellant ten tijde van de controle niet op zijn brp-adres woonachtig was. Uit de verklaringen die zijn afgelegd door [naam] en door de klusjesman die op het brp-adres werd aangetroffen op 22 maart 2017 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat appellant niet met het brp-adres in verband kan worden gebracht. De rechtbank heeft de boete evenredig geacht.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de herziening en de boete stand kunnen houden. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Ter zitting heeft hij subsidiair betoogd dat de minister in de omstandigheden van het geval aanleiding had behoren te zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
In dit verband heeft hij gewezen op de uitspraak van de Raad van 9 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1390.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellant heeft, met uitzondering van het betoog ter zitting, in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot andere oordelen had moeten komen. Wat appellant in hoger beroep in zijn geschrift heeft aangevoerd is een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen die tot dat oordeel in de aangevallen uitspraak hebben geleid.
4.3.
Wat ter zitting is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De zaak waarop appellant zich heeft beroepen kenmerkt zich door uitzonderlijke omstandigheden, die in het geval van appellant zelfs bij benadering niet aan de orde zijn. Voor toepassing van de hardheidsclausule hoefde de minister geen aanleiding te zien.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het betoog in hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.R. Trox
lh