ECLI:NL:CRVB:2019:1240
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na ziekmelding en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 8 april 2011 ziek meldde, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat zij per 16 januari 2015 geen recht meer had op deze uitkering. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen, met name haar duizeligheid en handklachten, ernstig zijn onderschat. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere conclusies van het Uwv zouden ondermijnen. De verzekeringsartsen hebben de functionele mogelijkheden van appellante vastgesteld op basis van de beschikbare medische informatie en hebben geconcludeerd dat appellante in staat is om te werken, ondanks haar beperkingen. De Raad heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank Overijssel bevestigd, waarin de beroepen van appellante ongegrond zijn verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties medisch geschikt zijn voor appellante, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.