ECLI:NL:CRVB:2019:1264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
17/41 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies en arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich op 1 mei 2013 ziek meldde als timmerman, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een loongerelateerde WGA-uitkering toekende met een arbeidsongeschiktheid van 46%. De appellant stelde dat zijn klachten door het Uwv waren ondergewaardeerd en dat er meer beperkingen vastgesteld moesten worden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv aan de zorgvuldigheidseisen voldeed en dat de geselecteerde functies passend waren.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de gronden van het hoger beroep een herhaling waren van die in eerste aanleg. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de appellant op de datum in geding, 29 april 2015, beperkt was volgens de aangepaste FML van 24 juli 2015. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere bevindingen konden ondermijnen. De geselecteerde functies bleven passend, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

17.41 WIA

Datum uitspraak: 10 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 november 2016, 15/2974 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] B.V. (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M.M. Custers, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van Weersch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als timmerman, heeft zich op 1 mei 2013 ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij een verzekeringsarts appellant lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts heeft appellant geschikt geacht voor fysiek lichtere en gedoseerde werkzaamheden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 maart 2015. Nadat een arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 23 maart 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 april 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 46%.
1.2.
Zowel appellant als de werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 maart 2015. Bij besluit van 31 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv deze bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit berust op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellant opgestelde FML op 24 juli 2015 aangepast in die zin dat de beperking voor samenwerken is komen te vervallen. Wel is de FML aangescherpt met een beperking op “het klimmen”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van deze FML van 24 juli 2015 geconcludeerd dat de eerder door de arbeidsdeskundige geduide functies onveranderd geschikt zijn voor appellant. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft vastgesteld op 46%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank voldoet het medisch onderzoek aan de zorgvuldigheidseisen en bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de door appellant overgelegde brief van 9 juni 2016 van de reumatoloog A.M. Saritas heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om de FML aan te scherpen omdat deze brief behoudens de vermelding van enkele diagnoses, geen medische onderbouwing bevat. De rechtbank heeft onvoldoende reden gezien om dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn klachten door het Uwv zijn ondergewaardeerd. Op de FML ontbreken, gelet op zijn klachten, verschillende beperkingen en er moeten op verschillende items zwaardere beperkingen worden vastgesteld. Gelet op de beperkingen waarmee appellant dagelijks te kampen heeft, zijn de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt voor appellant. Dit alles dient te leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan door het Uwv is berekend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep zijn een herhaling van de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht anders dan dat hij nog altijd zich op het standpunt stelt dat de vastgestelde beperkingen niet juist zijn en de voor hem geselecteerde functies niet geschikt zijn. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat appellant op de datum in geding, 29 april 2015, beperkt is overeenkomstig de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML van 24 juli 2015. Appellant heeft geen nadere medische gegevens in geding gebracht waarmee twijfel is gezaaid aan de inzichtelijk gemotiveerde beperkingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

VC