Uitspraak
17.4985 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 1 juni 2017 uitspraak deed in een geschil over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering. Appellant had van 1 maart 2000 tot en met 31 juli 2013 gewerkt bij een bedrijf en ontving vanaf 1 augustus 2013 een WW-uitkering. Na een fraudemelding heeft het Uwv een onderzoek ingesteld en vastgesteld dat appellant vanaf 11 november 2013 werkzaamheden had verricht in het bedrijf van zijn zoon, zonder dit te melden. Het Uwv heeft de WW-uitkering herzien en een bedrag van € 25.671,89 teruggevorderd, alsook een boete van € 7.800 opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat het aantal gewerkte uren lager was dan door het Uwv geschat. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van een schatting van 30 uur per week, gebaseerd op de verklaring van appellant. De Raad oordeelde dat appellant geen verifieerbare stukken had overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen en dat de schatting van het Uwv voldoende zorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskosten af.