ECLI:NL:CRVB:2019:1281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante, die als leerkracht werkte, heeft zich op 1 maart 2004 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, die later is omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is door het Uwv vastgesteld op 46%, wat appellante betwist. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, maar heeft uiteindelijk de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 51,9%.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke en psychische klachten en heeft verzocht om inschakeling van een deskundige. De Raad heeft een deskundige benoemd die concludeert dat appellante meer beperkingen ondervindt dan door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat de deskundige op overtuigende wijze heeft aangetoond dat appellante niet in staat is tot zelfstandig functioneren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 10 april 2013 100% is.
Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden en kent een schadevergoeding toe van € 2.000,-. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het Uwv, waarbij de arbeidsongeschiktheid van appellante wordt vastgesteld op 100%.