ECLI:NL:CRVB:2019:1296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering wegens te lang verblijf in het buitenland zonder acute noodsituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van een bijstandsuitkering van de appellant, die zich beroept op zeer dringende redenen voor bijstandsverlening, zoals bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet (PW). De appellant was uitgesloten van bijstand vanwege een te lang verblijf in het buitenland van 14 augustus 2017 tot en met 12 september 2017.
De appellant heeft aangevoerd dat zijn gezondheidssituatie hem belette om tijdig naar Nederland terug te keren. Echter, de medische gegevens die zijn overgelegd, wijzen niet op een beletsel om te reizen. Een arts had op 10 augustus 2018 verklaard dat de appellant 28 dagen niet kon werken, maar er was geen bewijs dat hij niet kon reizen. De Raad oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die de bijstandsverlening onvermijdelijk maakte.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.