ECLI:NL:CRVB:2019:1297
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens langdurig verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2017. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan de appellant, die langer dan 28 dagen in het buitenland verbleef. De appellant had aangevoerd dat er zeer dringende redenen waren voor het verlenen van bijstand, specifiek het bijwonen van de begrafenis van zijn moeder op Aruba. De Centrale Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet kwalificeerden als zeer dringende redenen volgens artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet (PW). De Raad benadrukte dat zeer dringende redenen alleen aan de orde zijn in acute noodsituaties die levensbedreigend zijn of leiden tot blijvend ernstig letsel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd niet slagen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.