ECLI:NL:CRVB:2019:1337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
18-3194 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens te late indiening door appellant

Op 17 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen VGZ Zorgkantoor B.V. over de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Appellant had in een besluit van 2 augustus 2017 zijn persoonsgebonden budget beëindigd gekregen, waartegen hij bezwaar maakte. Het zorgkantoor verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 26 april 2018, waartegen appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep stelde appellant dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, met een bezwaarschrift van 28 augustus 2017, en dat het zorgkantoor dit op 13 september 2017 telefonisch had bevestigd. De Raad oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 13 september 2017 eindigde en dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig bezwaar had gemaakt.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 april 2019.

Uitspraak

18.3194 WLZ

Datum uitspraak: 17 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 april 2018, 17/8604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
VGZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 6 maart 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het zorgkantoor heeft in een besluit van 2 augustus 2017 het aan appellant verleende persoonsgebonden budget per 1 september 2017 beëindigd. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het zorgkantoor heeft in een besluit van 23 november 2017 (bestreden besluit) het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het zorgkantoor zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat appellant zijn bezwaarschrift te laat heeft ingediend.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij wel tijdig bezwaar heeft ingediend, namelijk met een bezwaarschrift van 28 augustus 2017. Tijdens een telefoongesprek van 13 september 2017 met een medewerker van het zorgkantoor, heeft deze desgevraagd meegedeeld dat het bezwaarschrift van
28 augustus 2017 die dag was binnengekomen. Dat deze mededeling niet blijkt uit de notitie die van dat gesprek is opgemaakt, is te wijten aan de gebrekkige registratie van telefoongesprekken bij het zorgkantoor.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2017 eindigde op 13 september 2017. In geschil is of appellant vóór afloop van die termijn bezwaar heeft gemaakt. Voorop staat dat het aan appellant is om aannemelijk te maken dat tijdig een bezwaarschrift is ingediend. Daarin is hij niet geslaagd. Appellant heeft wel gesteld dat hij het bezwaarschrift al rond 28 augustus 2017 per post heeft ingestuurd en het zorgkantoor de ontvangst daarvan op 13 september 2017 telefonisch heeft bevestigd, maar hij heeft deze stelling niet nader onderbouwd met bewijsstukken. Daar komt bij dat deze stelling niet geloofwaardig is. Niet valt namelijk in te zien waarom appellant in die omstandigheden ervoor zou kiezen om datzelfde bezwaarschift op 30 september 2017 nogmaals (via DigiD) in te dienen, zoals door hem is gesteld in het aanvullend beroepschrift van 12 februari 2018.
4.3.
Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding niet is gebleken, slaagt het hoger beroep niet.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) D.S. Barthel
lh