ECLI:NL:CRVB:2019:1342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
17/3952 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de toeslag op grond van de Toeslagenwet in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had een toeslag aangevraagd op basis van de Toeslagenwet (TW) na de beëindiging van zijn WW-uitkering. Het Uwv had de appellant een toeslag van € 4,36 bruto per dag toegekend, gebaseerd op het verschil tussen het normbedrag voor gehuwden en het inkomen van de appellant. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het inkomen van de appellant op de ingangsdatum van de toeslag € 65,74 bedroeg. Het verschil met het normbedrag van € 70,10 was € 4,36, wat betekent dat de hoogte van de toeslag correct was vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd overwogen dat de rekenmethode voor de toeslag dwingend is voorgeschreven in de TW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door rechter E. Dijt, in aanwezigheid van griffier R.P.W. Jongbloed. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3952 TW

Datum uitspraak: 18 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 april 2017, 16/7198 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam], de echtgenote van appellant, hoger beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank heeft het hoger beroep ter behandeling doorgezonden aan de Raad.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant bij besluit van 16 augustus 2013 met ingang van 1 augustus 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Appellant heeft op 15 maart 2016 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd in verband met de beëindiging van de WW-uitkering van [naam]. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 17 maart 2016 een toeslag van € 4,36 bruto per dag toegekend met ingang van 6 maart 2016.
1.2.
Bij besluit van 28 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het bedrag aan toeslag is op grond van de TW het verschil tussen het normbedrag voor een gehuwde van € 70,10 en de bruto WW-uitkering van appellant per dag van € 65,74.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het bedrag aan toeslag en de rekenmethode op basis waarvan een toeslag wordt vastgesteld, dwingend worden voorgeschreven in de TW. Omdat de toegekende toeslag correct is vastgesteld volgens de bepalingen van de TW kan het beroep niet slagen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij het niet eens is met de hoogte van de toeslag.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de TW, zoals dat luidde ten tijde van de datum hier in geding, heeft recht op toeslag een gehuwde, die
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 70,10.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de TW, zoals dat luidde ten tijde van de datum hier in geding, is de toeslag voor de persoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, gelijk aan het verschil tussen € 70,10 en het inkomen per dag.
4.2.
Omdat het inkomen per dag van appellant op de ingangsdatum van de toeslag € 65,74 bedroeg en het verschil tussen € 70,10 en € 65,74 gelijk is aan € 4,36, is de hoogte van de toeslag correct vastgesteld. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het Uwv de hoogte van de toeslag correct heeft vastgesteld volgens de bepalingen van de TW. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) R.P.W. Jongbloed

RB