ECLI:NL:CRVB:2019:1379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
17/8037 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag wegens onvoldoende inspanning voor goedkopere woonruimte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die gehuwd is met [X], had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ingevolge de Participatiewet (PW) na een inkomensachteruitgang. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat er volgens hen geen sprake was van noodzakelijke kosten voortvloeiende uit bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat de appellant vanaf eind september 2015 op de hoogte was van de mogelijke inkomensdaling en dat hij onvoldoende inspanningen had geleverd om goedkopere woonruimte te vinden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant gegrond had verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk had geprobeerd om een goedkopere huurwoning te bemachtigen, en dat de daling van zijn inkomen niet onvoorzienbaar was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de bijstandsontvanger om zelf actie te ondernemen in het vinden van passende woonruimte.

Uitspraak

17.8037 PW

Datum uitspraak: 2 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2017, 17/2013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.A. van Schaik, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schaik. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.B.H. Fijneman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is gehuwd met [X] (X). Op 22 november 2011 heeft X zich ingeschreven als woningzoekende bij verhuurder Woonnet Rijnmond (Woonnet). Op 1 oktober 2012 zijn X, haar zoon en appellant buiten Woonnet om verhuisd naar de huurwoning aan de [adres] (woonadres). De kale huur voor die woning bedroeg per 1 oktober 2012 € 650,- en per 1 juli 2016 € 720,58 per maand. Voor deze huur konden appellant en X geen huurtoeslag van de Belastingdienst ontvangen.
1.2.
Appellant heeft zich op 15 oktober 2013 ziekgemeld, terwijl hij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Vervolgens heeft hij gedurende twee jaar een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangen.
1.3.
Naar aanleiding van de door hem ingediende aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant bij besluit van 29 september 2015 van 13 oktober 2015 tot en met 12 juni 2016 een loongerelateerde uitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend. Onderdeel van dat besluit is de bijbehorende ‘toelichting en berekening’. Daarin heeft het Uwv appellant meegedeeld dat kort voor 12 juni 2016 de vervolguitkering wordt beoordeeld. Appellant komt vanaf 13 juni 2016 in aanmerking voor een loonaanvullingsuitkering indien hij zijn resterende verdiencapaciteit voor minimaal de helft benut. Indien appellant niet aan de voorwaarden voor een loongerelateerde uitkering voldoet, zal hij vanaf 13 juni 2016 een vervolguitkering ontvangen. Appellant is er in die toelichting op gewezen dat hij via www.uwv.nl/rekenhulp de hoogte van zijn inkomen bij een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering kan berekenen.
1.4.
Bij besluit van 10 mei 2016 heeft het Uwv het besluit van 29 september 2015 herroepen voor wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid en de resterende verdiencapaciteit van appellant. Uit de stukken blijkt dat appellant vanaf januari 2016 een loongerelateerde uitkering ontving van € 1.619,29 netto.
1.5.
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij vanaf
13 juni 2016 een WGA‑vervolguitkering ontvangt, die € 426,95 bruto per maand bedraagt, exclusief vakantiegeld. Met ingang van 1 juli 2016 heeft appellant een vervolguitkering ontvangen van € 430,43 netto per maand. X heeft in die periode een WW-uitkering ontvangen ter hoogte van € 904,24 netto per vier weken. Het totale inkomen van hun huishouden lag in juli 2016 dus op of omstreeks de bijstandsnorm.
1.6.
Appellant heeft op 28 juli 2016 vanwege de terugval in inkomen een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag ingevolge de Participatiewet (PW).
1.7.
Bij besluit van 13 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 februari 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, voor zover van belang, ten grondslag dat hier geen sprake is van uit bijzondere
omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, omdat appellant vanaf eind september 2015 wist dat zijn inkomen per juni 2016 verlaagd zou worden en hij niet heeft getracht om een huurwoning te verkrijgen met een huur onder de huurtoeslaggrens.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 28 juli 2016 tot en met 13 oktober 2016.
4.2.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat de verplichting om een passende woning of woonruimte te verkrijgen zoals neergelegd in artikel 4.2, zesde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2016, gelet op artikel 55 van de PW niet voorafgaand aan zijn verzoek om bijstand aan hem kon worden opgelegd. Zijns inziens heeft de rechtbank dus ten onrechte getoetst aan de vraag of hij zich voorafgaand aan zijn aanvraag voldoende heeft ingespannen om een woning te verkrijgen.
4.2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat het college in dit geval geen verplichting aan hem heeft opgelegd. Het college heeft het gedrag van appellant voorafgaand aan zijn aanvraag beoordeeld en bekeken in hoeverre appellant zelf actie heeft ondernomen om niet in bijstandbehoevende omstandigheden te geraken. Gelet op het uitgangspunt van bijstandverlening dat eenieder primair zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in het bestaan, mocht het college daartoe overgaan.
4.3.
Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of in het geval van appellant sprake is van noodzakelijke, uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende woonlasten.
4.3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat daarvan sprake is, omdat hij te maken kreeg met een inkomensachteruitgang en hij zich voldoende heeft ingespannen om een bij zijn inkomen passende woning te verkrijgen.
4.3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit 1.3 volgt dat de daling van het inkomen niet onvoorzienbaar was, zodat dit niet kan worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid. Appellant kon immers vanaf 29 september 2015 redelijkerwijs weten dat de hoogte van zijn inkomen na 12 juni 2016 niet langer was gegarandeerd en dat hij rekening diende te houden met een mogelijke substantiële inkomensachteruitgang per 13 juni 2016. Dit betekent dat het voor appellant per september 2015 voorzienbaar was dat hij de huur van zijn woonadres na juni 2016 mogelijk niet meer zou kunnen voldoen. Van appellant mocht dan ook een grote inspanning worden verwacht om goedkopere woonruimte te vinden. Appellant is niettemin tot aan de ontruiming van 1 februari 2017 op het woonadres blijven wonen. Van aantoonbare pogingen om via de private sector andere woonruimte te vinden, is niet gebleken. De stelling van appellant dat hij daadwerkelijk stappen heeft ondernomen om een goedkopere huurwoning te bemachtigen door te reageren op specifieke huurwoningen, onder meer via Marktplaats, heeft hij niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant met het overleggen van de inschrijvingsvoorwaarden voor huurwoningen van verschillende makelaars geen concrete gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk naar een andere woonruimte heeft gezocht. Het gaat hier om algemene inschrijvingsvoorwaarden met algemene richtlijnen van een beperkt aantal makelaars. Ook is niet gebleken dat appellant in de te beoordelen periode meerdere malen daadwerkelijk heeft getracht een goedkopere huurwoning te bemachtigen via Woonnet - waar hun huishouden met de inschrijving van X al stond ingeschreven - en dat hem of X die woning(en) is (zijn) geweigerd.
4.3.3.
Appellant heeft nog betoogd dat het voor hem en X, gezien hun gezamenlijk inkomen over het jaar 2015, niet mogelijk was om een huurwoning via Woonnet te verkrijgen. Ter staving van dit standpunt heeft appellant in hoger beroep gewezen op de volgende informatie van Woonnet op internet over de verhouding inkomen tot huurprijs:
“Heeft u een huishoudinkomen tot en met € 30.825,- per jaar? Dan kunt u huren tot en met een kale huurprijs van € 607,46 (…) Heeft u een huishoudinkomen hoger dan € 30.825,- per jaar? Dan geldt voor u geen maximale huurprijs.”
4.3.4.
Dit betoog treft geen doel. Anders dan appellant stelt volgt uit dit citaat niet dat bij een huishoudinkomen hoger dan € 30.825,- niet op huurwoningen van Woonnet gereageerd mag worden. Uit het citaat volgt enkel uit dat bij een huishoudinkomen lager of gelijk aan
€ 30.825,- alleen kan worden gereageerd op woningen van Woonnet met een kale huurprijs van € 607,46 of lager.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2019.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) S.H.H. Slaats
lh