ECLI:NL:CRVB:2019:140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
16/5755 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van de functie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het geschil betreft de vraag of de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine terecht aan de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) ten grondslag is gelegd. Appellante, die eerder als pedagogisch medewerker werkzaam was, heeft zich ziek gemeld met hoofdpijn en gewrichtspijn. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat zij belastbaar is met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellante geen recht meer heeft op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kan verdienen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij de centrale vraag was of de belasting in de functie van machinebediende de voor appellante geldende belastbaarheid overschrijdt. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de verzekeringsartsen heeft onderschreven, en dat zij een hyperventilatieaanval niet aankan, waardoor zij in gevaar kan komen bij het uitvoeren van de functie.

De Raad heeft in zijn beoordeling overwogen dat appellante in staat is om te anticiperen op een aanval en dat zij zelf kan besluiten om bepaalde handelingen niet uit te voeren. De Raad concludeert dat de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine terecht aan de EZWb ten grondslag is gelegd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5755 ZW

Datum uitspraak: 16 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 juli 2016, 15/5932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Vis, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als pedagogisch medewerker kinderopvang voor 30 uur per week. Haar dienstverband is op 1 november 2013 geëindigd. Appellante heeft zich op 22 april 2014 ziek gemeld met hoofdpijn en gewrichtspijn. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 18 februari 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 februari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 76,29% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
10 april 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 22 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
12 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen centraal staat de vraag of de belasting in de geduide mediaanfunctie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine, met SBC-code 271093, de voor appellante geldende belastbaarheid overschrijdt. Deze vraag heeft de rechtbank ontkennend beantwoord.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich met name op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de verzekeringsartsen, dat appellante een
hyperventilatieaanval voelt aankomen, heeft onderschreven. Volgens appellante voelt zij een aanval niet aankomen waardoor, bij het ronden van boeken in de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine, de situatie kan ontstaan dat haar vingers bekneld raken in de machine. Appellante heeft gesteld dat deze functie om die reden niet passend is voor haar en dat er onvoldoende functies resteren om de beoordeling te dragen.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 december 2016, dat appellante bij de verzekeringsarts heeft verklaard dat zij een aanval voelt aankomen en dat zij hierdoor kan anticiperen op het mogelijke gevaar. Er is dan ook in deze functie, zo stelt het Uwv in verweer, geen sprake van een overschrijding van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Ter zitting is door appellante bevestigd dat het geschil tussen partijen beperkt is tot de beantwoording van de vraag of de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine terecht aan de EZWb ten grondslag is gelegd. Met de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend en daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Uit het rapport van de verzekeringsarts van 23 februari 2015 blijkt dat appellante heeft verklaard dat zij een aanval kan zien aankomen, dan gaat zij “flikkerend” wazig zien. Wat appellante onder meer ter zitting hierover heeft verklaard over wat haar kan overkomen bij bijvoorbeeld het doen van boodschappen, is hiermee niet in strijd. Daarom wordt net als de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, neergelegd in onder meer een rapport van 16 december 2016, dat appellante in de functie van machinebediende zelf kan bepalen of zij rondingswerkzaamheden uitvoert. Omdat in deze functie het risico gelegen is in deze handeling kan appellante, als zij een aanval voelt aankomen, beslissen de handeling niet uit te voeren, zodat het gevaar van beknelling zich ook niet voordoet. De functie van machinebediende
inpak-/verpakkingsmachine is dan ook terecht aan de EZWb ten grondslag gelegd.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md