ECLI:NL:CRVB:2019:1490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
16/5218 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake persoonsgebonden budget en termijnoverschrijding

Op 1 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen Stichting Zorgkantoor Menzis. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van appellant tegen een besluit van het zorgkantoor, dat hem een persoonsgebonden budget (pgb) had verleend en dit later had beëindigd. Appellant had op 15 december 2015 beroep ingesteld tegen het besluit van het zorgkantoor, maar de rechtbank Gelderland verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Appellant stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat een medewerker van het zorgkantoor bij een huisbezoek alle bewijsstukken had meegenomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad stelde vast dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om tijdig beroep in te stellen. Hij had, ook zonder de benodigde stukken, het beroep kunnen indienen en later zijn gronden kunnen aanvoeren. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5218 AWBZ

Datum uitspraak: 1 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 juni 2016, 16/82 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2019. Appellant is niet verschenen. Het zorgkantoor is vertegenwoordigd door mr. Z. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het zorgkantoor heeft op grond van de Regeling subsidies AWBZ aan appellant voor het jaar 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Met een besluit van 11 mei 2015 heeft het zorgkantoor het pgb met ingang van 16 juni 2014 beëindigd en appellant te kennen gegeven dat hij een bedrag van € 13.731,11 moet terugbetalen. Dit besluit heeft het zorgkantoor, na bezwaar, gehandhaafd in een besluit van 9 november 2015
(bestreden besluit).
1.2.
Appellant heeft met een brief van 15 december 2015, die door de rechtbank is ontvangen op 5 januari 2016, beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken, als bedoeld in 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beroep heeft ingesteld. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat een medewerker van het zorgkantoor bij een huisbezoek alle bewijsstukken ter verantwoording van het pgb heeft meegenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het beroepschrift te laat is ingediend. In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is geweest om op tijd beroep in te stellen of om hiervoor iemand anders in te schakelen. Hij had, ook als hij niet beschikte over de stukken die hij nodig vond voor de onderbouwing van zijn beroep, alvast beroep kunnen instellen en later zijn gronden kunnen indienen. De rechtbank heeft het beroep van appellant daarom terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019.
(getekend) A.J. Schaap
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md