ECLI:NL:CRVB:2019:1502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/6484 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na verzekeringsgeneeskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich ziek had gemeld met fysieke en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering door het Uwv. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat appellant zwaardere beperkingen had dan vastgesteld. De Raad bevestigde dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.6484 ZW

Datum uitspraak: 1 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 augustus 2017, 17/1352 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G. Evers hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Evers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als autoverkoper voor 38 uur per week. Op
27 juli 2015 heeft hij zich ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 9 juni 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
13 juni 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 80,78% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 15 juli 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 augustus 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 15 juli 2016 gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant lichamelijk onderzocht op
6 december 2016. Deze arts heeft kennis genomen van de door appellant ingebrachte informatie van chiropractor J.J.J. Postma van 20 oktober 2016. In zijn rapport van 14 december 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat, gelet op de slaapaanvallen van appellant, een aanpassing in de FML is aangewezen. Hij heeft bij de beperking ten aanzien van het verhoogd persoonlijk risico (beoordelingsaspect 1.9.9) toegelicht dat appellant niet kan werken met grote gevaarlijke machines en niet professioneel kan chauffeuren. Deze aanvullende toelichting is opgenomen in een FML van
14 december 2016. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van gewijzigde functieselectie de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 17 januari 2016 (lees: 2017, bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 juli 2016 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in toenemende mate last heeft van rugklachten en dat hij als gevolg daarvan is gaan lijden aan een slaapstoornis (narcolepsie). Hij heeft gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn rugklachten. Verder heeft appellant gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de chiropractor ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken.
3.2.
Appellant heeft medische informatie ingebracht. Ter zitting heeft appellant gesteld dat in bezwaar geen medisch onderzoek is verricht. Hij voelt zich niet serieus genomen door de verzekeringsartsen van het Uwv.
3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In navolging van de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onzorgvuldig is geweest of de medische situatie van appellant op de datum in geding, 26 augustus 2016, onjuist is ingeschat. Het Uwv heeft het bestreden besluit kunnen baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2016, waarin is vermeld dat de informatie van de behandelend sector bij de beoordeling is betrokken en waarin de bevindingen van het op
6 december 2016 verrichte lichamelijk en psychisch onderzoek gedetailleerd zijn vermeld.
Over de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de aspecifieke lage rugklachten worden bevestigd door observatie en de resultaten bij het lichamelijk onderzoek. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat deze niet als heel ernstig imponeren, dat appellant geen medicatie gebruikt en geen behandeling meer heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij het onderzoek van de psyche geen stoornissen in aandacht en concentratie waargenomen. Wel heeft hij een aanvullende beperking geïndiceerd geacht in het verhoogd persoonlijk risico, vanwege de slaapaanvallen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep met een rapport van 13 juni 2017 gereageerd op de beroepsgronden van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat met de rugklachten, de psychische klachten en de slaapproblemen voldoende rekening is gehouden in de FML van 14 december 2016.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen reden voor het oordeel dat de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het op diens overwegingen gebaseerde besluit niet juist zijn. In de in hoger beroep ingebrachte medische informatie wordt geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat voor appellant op de datum in geding, 26 augustus 2016, zwaardere beperkingen zouden moeten worden aangenomen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W.M. Swinkels

VC