ECLI:NL:CRVB:2019:1519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en medische geschiktheid van appellant voor voorbeeldfuncties
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich sinds 2007 ziek heeft gemeld, ontving een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een herbeoordeling in 2016 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant per 17 april 2016 geen recht meer had op de uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% was gedaald. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellant voor de voorbeeldfuncties. Appellant had zijn standpunt zowel bij de rechtbank als bij de Raad toegelicht en had geen nieuwe medische feiten aangedragen die de belastbaarheid zouden wijzigen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat er geen noodzaak was voor het benoemen van een medisch deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.