ECLI:NL:CRVB:2019:1520
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 6 april 2017 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1 april 2014 niet meer werkzaam was als administratief medewerker vanwege psychische klachten, had in maart 2016 geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had dit besluit gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De informatie van psychiater C.C.W. Hipke, die door appellant was ingediend, gaf volgens de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de psychische beperkingen te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische toestand in maart 2016 hem ongeschikt maakte om te werken, maar het Uwv verzocht de Raad om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad bevestigde dat er een zorgvuldig onderzoek was verricht en dat de medische informatie van de behandelend sector adequaat was betrokken in de beoordeling. De Raad concludeerde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had ingediend die zijn standpunt ondersteunde. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de geschiktheid voor de functies in voldoende mate was aangetoond en bevestigde de aangevallen uitspraak.