ECLI:NL:CRVB:2019:1530
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 10 maart 2015 ziek gemeld met elleboogklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant ziekengeld toe, maar beëindigde dit per 9 april 2016, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn gezondheidssituatie niet correct was ingeschat en dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv aangenomen. Hij verzocht de Raad om een deskundige te benoemen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om benoeming van een deskundige af. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier L. Boersma.