ECLI:NL:CRVB:2019:1537
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische onderbouwing van het bestreden besluit
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld met klachten aan haar handen en had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de medische onderbouwing van het bestreden besluit te betwisten.
In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht en dat haar klachten niet adequaat zijn meegenomen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep volgt echter de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hebben verzameld en dat de medische beoordeling niet onjuist is. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante, ondanks haar klachten. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.