ECLI:NL:CRVB:2019:1537

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
17/1798 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische onderbouwing van het bestreden besluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld met klachten aan haar handen en had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de medische onderbouwing van het bestreden besluit te betwisten.

In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht en dat haar klachten niet adequaat zijn meegenomen in de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep volgt echter de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hebben verzameld en dat de medische beoordeling niet onjuist is. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante, ondanks haar klachten. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1798 WIA

Datum uitspraak: 1 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
31 januari 2017, 16/4222 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Doleweerd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.M.C. Bastings.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster voor 11,02 uur per week. Daarnaast heeft appellante vanaf 5 augustus 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, berekend naar een arbeidsurenverlies van 23 per week. Op 21 november 2013 heeft appellante zich met spier-, pees- en gewrichtsklachten aan beide handen voor haar werk als schoonmaakster en op 2 december 2013 vanuit de WW ziek gemeld. Op 29 oktober 2015 heeft appellante een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 26 januari 2016 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd, omdat appellante met ingang van 15 januari 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hieraan lag een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 januari 2016 is bij beslissing op bezwaar van 27 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft erop gewezen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, eigen lichamelijk en psychisch onderzoek. Alle beschikbare informatie van de behandelaars die appellante in bezwaar heeft overgelegd, is daarbij betrokken. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom in voldoende mate rekening is gehouden met de handklachten van appellante. Ook heeft zij toegelicht dat er geen aanleiding bestaat om beperkingen op te nemen voor de na de datum in geding ontstane rug- en voetklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om appellante wegens haar knieklachten beperkt te achten voor lopen en staan tijdens het werk en heeft daarom een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat door de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante, ook die van haar handen, niet overschrijden. In de omstandigheid dat appellante denkt dat zij de geselecteerde functies niet kan verrichten zonder pijn te ervaren in haar handen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onzorgvuldig is verricht. Appellante heeft gesteld dat de verzekeringsartsen eraan voorbij zijn gegaan dat de klachten aan haar beide handen dusdanig ernstig waren dat zij met haar handen geen werkzaamheden meer kon verrichten. Appellante heeft erop gewezen dat zij niet in staat is om haar haren te wassen en zichzelf aan te kleden en dat zij mogelijk pijn zal ervaren bij het verrichten van sommige werkzaamheden. Dat is volgens appellante niet meegenomen in de rapporten van de verzekeringsartsen. Volgens appellante kleeft daardoor aan deze rapporten een zorgvuldigheidsgebrek. Verder heeft appellante gesteld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat niet in de rapporten van de verzekeringsartsen is vermeld dat verbetering na de operatie aan haar linkerhand is uitgebleven en dat zij alleen verslechtering van haar situatie ervaart. Ten slotte heeft appellante de geschiktheid van de geselecteerde functies van parkeercontroleur en magazijnmedewerker betwist, omdat zij beperkt is in tillen en in de FML beperkingen zijn aangenomen voor fijn motorische hand- en vingerbewegingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit en geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat zij geen aanleiding ziet om te oordelen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht, appellante gezien en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de behandelend sector, waaronder informatie van de huisarts en een plastisch chirurg van X-pert, kenbaar in haar beoordeling betrokken.
4.2.
Verder wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om de medische onderbouwing van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom zij, na het bijwonen van de hoorzitting en het aansluitend aan de hoorzitting verrichte lichamelijk onderzoek, dossierstudie en in bezwaar verkregen informatie van de behandelaars van appellante, gezien de gestelde diagnoses van onder meer aspecifieke klachten aan de linkerhand en negatief EMG-onderzoek, geen grond ziet om voor de handklachten van appellante per 15 januari 2016 verdergaande beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts heeft gedaan. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen voor de knieklachten van appellante en een trillingsbeperking voor de beide handen en de rechterknie en daarom heeft zij een gewijzigde FML opgesteld. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de verzekeringsartsen haar beperkingen op de datum in geding, 15 januari 2016, hebben onderschat. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, als samengevat weergegeven onder 2, worden dan ook geheel onderschreven.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende hebben gemotiveerd dat de in de geselecteerde functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en dat appellante in staat moet worden geacht deze functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport de daarin voorkomende signaleringen voldoende gemotiveerd toegelicht.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat haar belastbaarheid in de geselecteerde functies van parkeercontroleur en magazijnmedewerker op het beoordelingspunt tillen (4.14 t/m 4.16) wordt overschreden omdat is vermeld dat zij tot ongeveer vijf kilogram achtereen kan tillen. De gemachtigde van het Uwv heeft gemotiveerd toegelicht – welke toelichting appellante niet heeft bestreden – dat in deze functies bij dit beoordelingspunt geen signaleringen voorkomen. Van de zijde van het Uwv is er ook terecht op gewezen dat de omstandigheid dat een arbeidsdeskundige overleg met een verzekeringsarts heeft gevoerd over een geselecteerde functie, wat volgens appellante bij de reservefunctie van assistent consultatiebureau het geval zou zijn geweest, niet betekent dat een arbeidsdeskundige daartoe bij elk van de geselecteerde functies is gehouden.
5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

OS